202303635/3/A2.
Datum uitspraak: 13 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant], wonend te Rotterdam,
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2023 in zaak nr. 202303635/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 31 juli 2023, in zaak nr. 202303635/1/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet op een zitting behandeld op 30 augustus 2023, waar [opposant] is verschenen.
Overwegingen
1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, gaat uitsluitend over de vraag of de Afdeling ten onrechte tot behandeling van de zaak zonder zitting is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van [opposant] wegens het, volgens hem, niet-tijdig beslissen door het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college). Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan moet de verzetsrechter het verzet gegrond verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
2. In de uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat op het moment dat [opposant] beroep instelde inmiddels een beslissing was genomen door het college. Het doel van de procedure was het verkrijgen van een beslissing en omdat die was genomen, heeft de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. [opposant] betoogt dat de Afdeling niet heeft onderkend dat de beslissing van 31 mei 2023 niet op de juiste manier is bekendgemaakt. Hij geeft aan dat hij berichten bij voorkeur alleen elektronisch ontvangt en wijst er daarnaast op dat hij op Studielink een melding heeft gehad dat communicatie over zijn inschrijving enkel digitaal plaats zou vinden. Hij hoefde daarom helemaal geen post over zijn verzoek tot inschrijving te verwachten. Verder heeft hij op zitting aangegeven dat zijn procesbelang ook is gelegen in volgens hem verbeurde dwangsommen.
3.1. Los nog van het feit dat een niet-juiste bekendmaking van een beslissing niet betekent dat er dwangsommen worden verbeurd, slaagt zijn betoog ook overigens niet. De beslissing van 31 mei 2023 is immers aangetekend verzonden en blijkens een verzendoverzicht van PostNL ook bij [opposant] bezorgd, hetgeen hij ook erkent. Het bericht op Studielink doet ook niet af aan de bevoegdheid van het college om [opposant] schriftelijk te berichten over zijn inschrijving. De voorkeur van [opposant] om enkel elektronisch te communiceren doet dit evenmin.
Nu geen aanleiding bestaat om [opposant] een dwangsom toe te kennen, geeft zijn betoog hierover ook geen reden om procesbelang aan te nemen.
Dit betoog slaagt dus niet.
4. De Afdeling heeft het door [opposant] op 14 juni 2023 ingediende bezwaarschrift op 3 juli 2023 met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb doorgezonden aan het college. [opposant] heeft op zitting te kennen gegeven dat het college daar nog niet op heeft beslist. Voor zover zijn betoog ziet op de (rechtmatigheid van de) beslissing van 14 juni 2023, behoeft dit daarom op dit moment geen bespreking.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de behandeling van het beroep is beëindigd.
6. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023
480-1043