202300540/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 31 mei 2022 is [appellant] medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de masteropleiding Business Information Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), studiejaar 2022-2023.
[appellant] heeft bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn administratief beroep tegen deze beslissing.
Bij beslissing van 2 februari 2023 heeft het college het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] heeft hierop aangegeven zich niet met deze beslissing te kunnen verenigen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. Bertens, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is niet toegelaten tot een opleiding, omdat hij volgens de EUR geen bewijs heeft van een voldoende Engelse taalvaardigheid. Omdat hij vond dat er niet tijdig op zijn daartegen ingestelde administratief beroep werd beslist, heeft hij bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het college heeft daarna alsnog op het administratief beroep beslist en zijn administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit heeft het college gedaan omdat het administratief beroep naar zijn oordeel te laat is ingediend. Het beroep is op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege mede gericht tegen deze beslissing en [appellant] is het met deze nieuwe beslissing niet eens.
2. [appellant] heeft veel punten naar voren gebracht waarmee hij het niet eens is. De Afdeling bespreekt deze punten in de volgende volgorde:
(a) Het beroep niet tijdig beslissen.
(b) Procedurele punten.
(c) De beslissing van 2 februari 2023.
(d) Overige punten.
(e) Het verzoek om dwangsommen.
Aan het einde, onder het kopje ‘slotsom’, komt de Afdeling tot de conclusie dat het beroep niet tijdig beslissen niet inhoudelijk hoeft te worden beoordeeld. De Afdeling constateert dat er een gebrek zit in de beslissing van 2 februari 2023, maar dit gebrek wordt gepasseerd. Het college heeft het administratief beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk is verklaard. [appellant] krijgt dus geen gelijk.
Het beroep niet tijdig beslissen
3. Toen [appellant] beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen, had het college nog geen beslissing genomen. Dat heeft het college inmiddels wel gedaan. In wat [appellant] naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen om aan te nemen dat hij toch nog procesbelang heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen.
4. De Afdeling zal dit beroep daarom niet‑ontvankelijk verklaren.
Procedurele punten
5. [appellant] heeft kort voor de zitting, op 4 en 5 mei 2023 en dus binnen de tien dagentermijn, nog verschillende stukken ingediend. Van die stukken zijn er twee toegevoegd aan het dossier: de reactie die ziet op getuigenoproepen en de reactie die ziet op vertegenwoordigingsbevoegdheid. De overige stukken zijn niet toegevoegd aan het dossier en niet doorgezonden aan het college, omdat deze ook in het licht van de goede procesorde - gezien ook de aard en inhoud - te kort voor de zitting zijn ingediend om nog te kunnen worden meegenomen.
6. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om getuigen op te roepen. Toen de Afdeling dit verzoek heeft afgewezen, heeft hij zelf een oproep gedaan. De door appellant opgeroepen getuigen hebben geen gehoor gegeven aan de oproep. Hetgeen op zitting is besproken, geeft de Afdeling geen aanleiding om de getuigen alsnog op te roepen, nu het horen van getuigen, gelet ook op wat hierna wordt overwogen, redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De beslissing van 2 februari 2023
7. [appellant] stelt dat hij met zijn mailbericht van 12 juni 2022 tijdig een rechtsmiddel heeft aangewend. Hij geeft aan dat hij deze mail heeft verzonden na een daartoe strekkend advies van een medewerker van de EUR. Ook was hij in de veronderstelling dat er nog een tweede beslissing zou worden genomen en dat pas bij die tweede beslissing een termijn zou gaan lopen. Hij vindt dat zijn e-mailbericht ten onrechte niet als administratief beroepschrift is aangemerkt en dat hij ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in dat beroep.
7.1. In de beslissing van 31 mei 2022, wordt gewezen op de mogelijkheid "to follow the appealsprocedure", en uit informatie op de website van de EUR die via een link in de beslissing kan worden geraadpleegd, valt duidelijk op te maken dat [appellant] hiertegen in administratief beroep moet gaan als hij het er niet mee eens is en binnen welke termijn hij dit moet doen. Het college heeft het mailbericht van 12 juni 2022, gelet op de inhoud en context hiervan, terecht niet als administratief beroepschrift aangemerkt. Daarbij speelt niet alleen een rol dat dit bericht niet is gericht aan het College en niet de woorden "(administratief) beroep" of "appeal" bevat, maar ook dat dit e-mailbericht slechts nadere informatie bevat over onder andere door [appellant] eerder gevolgde vakken en geen uitdrukkelijk verzoek de beslissing van 31 mei 2022 te vernietigen. Dit betekent dat [appellant] niet tijdig in administratief beroep is gekomen. Hij heeft niet aangetoond, ook niet met de geluidsopname die hij tijdens de zitting heeft laten horen, dat hem is voorgehouden dat in afwijking van de rechtsmiddeleninformatie op de website de termijn voor het indienen van administratief beroep in zijn geval zou zijn opgeschort. Evenmin is gebleken van informatie of voorlichting van de EUR waaruit hij kon afleiden dat er, zoals hij op zitting heeft gesteld, nog een tweede beslissing zou komen (waartegen alsnog of wederom een rechtsmiddel zou kunnen worden aangewend).
Dit betoog slaagt daarom niet.
8. [appellant] betoogt dat zijn administratief beroep ten onrechte door maar één lid van het college is behandeld.
8.1. Dit punt heeft [appellant] terecht naar voren gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 7.60, tweede en derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) biedt deze wet geen ruimte om een administratief beroep in een enkelvoudige samenstelling te behandelen (zie eerder bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs van 5 september 2011, CBHO 2011/050). Het college heeft op zitting verwezen naar het Reglement van orde van het college. Hierin heeft de Afdeling echter geen grondslag voor enkelvoudige afdoening gevonden. De verwijzing naar dit reglement leidt reeds daarom - los nog van de vraag of dit in het Reglement zou mogen worden geregeld - niet tot een ander oordeel.
8.2. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van het beroep. De Afdeling ziet namelijk aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat zonder dit gebrek geen ander besluit zou zijn genomen en [appellant] hierdoor ook niet is benadeeld.
Overige punten
9. [appellant] vindt daarnaast dat het college een groot aantal steken heeft laten vallen, met name bij de totstandkoming van de beslissing van 2 februari 2023. Wat hij in zoverre naar voren heeft gebracht geeft, mede in het licht van wat hiervoor is overwogen, op zichzelf noch in samenhang grond voor het oordeel dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd.
Het verzoek om dwangsommen
10. Reeds omdat het college zijn administratief beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft [appellant] geen recht op dwangsommen (zie hierover artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb).
Slotsom
11. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet‑ontvankelijk.
12. Het beroep van rechtswege tegen de beslissing van 2 februari 2023 is ongegrond.
13. Proceskosten zouden kunnen bestaan uit reiskosten die [appellant] heeft gemaakt om naar de zitting bij de Afdeling te komen, maar die kosten moeten al worden vergoed op grond van de uitspraak van de Afdeling van vandaag in een andere zaak van [appellant] die op dezelfde zitting is behandeld. Omdat het niet nodig is dat die kosten dubbel worden vergoed, hoeft het college in deze procedure geen proceskosten te vergoeden.
14. Dit betekent dat de weigering om [appellant] toe te laten tot de masteropleiding Business Information Management stand houdt. De procedure over de toelating is hiermee afgesloten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet‑ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van rechtswege tegen de beslissing van 2 februari 2023 ongegrond;
III. gelast dat het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
480