ECLI:NL:RVS:2024:2584

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202203826/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging rechtsbijstand in verband met behaald resultaat bij echtscheiding en kort geding

In deze zaak gaat het om de intrekking van een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellante] door de Raad voor Rechtsbijstand. De toevoeging met kenmerk 3KG1917 werd op 6 januari 2020 ingetrokken, omdat [appellante] als gevolg van de verleende rechtsbijstand aanspraak had op een bedrag van € 50.000,00, wat de normgrens overschreed. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde. De Raad voor Rechtsbijstand had de intrekking van de toevoeging gemotiveerd door te stellen dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die de intrekking zouden rechtvaardigen. Tijdens de zitting op 14 mei 2024 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat mr. E.R. van Dijk, en de Raad door mr. C.W. Wijnstra. Ook [partij] was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. V.K.S. Budhu Lall. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de intrekking van de toevoeging terecht was, omdat er een direct verband was tussen de verleende rechtsbijstand en het financiële resultaat. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden van [appellante] niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt, en dat de Raad voor Rechtsbijstand de intrekking van de toevoeging op basis van artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand mocht doorvoeren. De zaak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder toevoegingen kunnen worden ingetrokken.

Uitspraak

202203826/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022 in zaak nr. 20/6731 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad)
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2020 heeft de raad de aan [appellante] verleende toevoeging met kenmerk 3KG1917 met terugwerkende kracht ingetrokken.
Bij besluit van 14 september 2020 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 mei 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.R. van Dijk, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. V.K.S. Budhu Lall, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       [appellante] is bij haar echtscheiding bijgestaan door [partij]. De raad heeft daarvoor verschillende toevoegingen verleend. Voor de echtscheidingsprocedure inclusief afwikkeling huwelijkse voorwaarden heeft de raad een toevoeging verleend met het kenmerk 3JG8578. Daarnaast heeft de raad een toevoeging verleend voor de rechtsbijstand in het kort geding dat de ex-echtgenoot van [appellante] tegen haar heeft aangespannen over de verkoop van de gezamenlijke echtelijke woning. Dit betreft de toevoeging met het kenmerk 3KF2961. In dit kort geding heeft heeft de voorzieningenrechter op 6 december 2018 vonnis gewezen, en geoordeeld dat [appellante] medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de voormalig gezamenlijke echtelijke woning, op straffe van een dwangsom. Tot slot heeft de raad aan [partij] een toevoeging verleend in verband met de rechtsbijstand aan [appellante] in het hoger beroep tegen dit kortgedingvonnis. De raad heeft aan [partij] daarvoor een toevoeging verleend met het kenmerk 3KG1917. Deze zaak gaat over de toevoeging met het kenmerk 3KG1917.
2.       In de kortgedingprocedure in hoger beroep, waar de gedwongen verkoop van de echtelijke woning ter discussie stond, hebben onder leiding van de raadsheer-commissaris onderhandelingen tussen [appellante] en haar ex-echtgenoot plaatsgevonden over de volledige afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gezamenlijke echtelijke woning. Die onderhandelingen hebben ertoe geleid dat partijen op 8 april 2019 op zitting overeenstemming hebben bereikt. Het resultaat daarvan is onder meer dat de echtelijke woning niet verkocht wordt, maar hypotheekvrij aan [appellante] wordt overgedragen en de ex-echtgenoot aan [appellante] een bedrag betaalt van € 50.000,00. Afgesproken is dat de betaling van dit bedrag plaatsvindt op de derdenrekening van [partij]. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat er geen uitvoering aan het vonnis in kort geding wordt gegeven en dat de nog lopende echtscheidingsprocedure en de verdelingskwestie met voorgaande afspraken worden beëindigd. De afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van comparitie van 8 april 2019. De ex-echtgenoot heeft op 8 april 2019 het bedrag van € 50.000,00 betaald op de derdengeldrekening van [partij].
3.       Bij besluit van 6 januari 2020 heeft de raad de aan [appellante] verleende toevoeging met kenmerk 3KG1917 ingetrokken in verband met behaald resultaat, zoals bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). De raad had de vergoeding voor de rechtsbijstand op deze toevoeging vastgesteld op € 1.591,85. De raad heeft het door [appellante] tegen de intrekking gemaakte bezwaar bij besluit van 14 september 2020 ongegrond verklaard. De raad heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellante] als gevolg van de verleende rechtsbijstand op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak aanspraak had op een bedrag van € 50.000,00. Dit bedrag overschrijdt de voor [appellante] geldende normgrens van € 15.180,00. De aan [partij] verleende toevoeging moet daarom worden ingetrokken. Van zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b van de Wrb, is daarbij geen sprake.
De toevoeging met kenmerk 3JG8578, die was verleend voor echtscheidingsprocedure inclusief afwikkeling huwelijkse voorwaarden, is door de raad op 7 november 2019 ook ingetrokken in verband met behaald resultaat zoals bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. [appellante] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft overwogen dat de zaak waarvoor de toevoeging is verleend, definitief is afgehandeld met het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2019. Uit dit proces-verbaal volgt dat er een financieel resultaat is behaald dat de voor [appellante] geldende normgrens overschrijdt. De raad heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de toevoeging op grond van artikel 34g van de Wrb moet worden ingetrokken, tenzij er sprake is van zwaarwegende omstandigheden. De omstandigheid dat er voor een eerdere procedure ook een toevoeging is verleend en ingetrokken, kan daarbij niet tot een ander oordeel leiden. De intrekking van die toevoeging is onherroepelijk en de vraag of sprake was van hetzelfde rechtsbelang is niet meer relevant. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de raad vanwege zwaarwegende omstandigheden had moeten afzien van intrekking van deze toevoeging. Er is geen sprake van oninbaarheid zoals bedoeld in de Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden van de raad. Het financiële resultaat is geïnd, waarna het bedrag is overgemaakt naar de derdenrekening van [partij]. Dat dit zonder instemming van [appellante] zou zijn gebeurd, maakt dit niet anders. Dat de advocaatkosten de normkosten overschrijden, kan niet als zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1462. Dit kan wel worden betrokken in het kader van een nog te nemen invorderingsbesluit, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het financiële resultaat door de raad ten onrechte is gebruikt voor de intrekking van twee toevoegingen met hetzelfde rechtsbelang. Gelet op het beleid van de raad bij meerdere toevoegingen die zijn afgegeven voor hetzelfde rechtsbelang, had de raad alleen bij de laatst afgegeven toevoeging het totale financiële resultaat moeten beoordelen. Volgens het beleid van de raad mag, indien sprake is van hetzelfde rechtsbelang, het resultaat slechts bij één toevoeging beoordeeld worden. Nu het financiële resultaat op de toevoeging met kenmerk 3JG8578 is beoordeeld, had het niet bij deze toevoeging met kenmerk 3KG1917 betrokken moeten worden. Ook zijn de echtscheidingsprocedure en de kortgedingprocedure niet tegelijkertijd geëindigd. Verder zijn de rechtbank en de raad ten onrechte niet ingegaan op de vraag of sprake was van hetzelfde rechtsbelang bij de verschillende toevoegingen, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek.
5.1.    Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb, wordt een toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken als de rechtzoekende op het moment van de afhandeling van de zaak, waarvoor die toevoeging was verleend, als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom heeft ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrij vermogen (de zogeheten ‘’normgrens’’), tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De raad voert daarbij beleid, vastgelegd in de zogenoemde werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, alleen het resultaat van de zaak waarvoor de toevoeging is verleend van belang. Er dient daarbij een directe relatie te bestaan tussen de uitkomst van de zaak en de verleende rechtsbijstand. (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1353).
5.2.    Partijen hebben op de zitting aangegeven het eens te zijn dat de toevoegingen met kenmerk 3KG1917 en kenmerk 3JG8578 zijn verleend ten behoeve van hetzelfde rechtsbelang. Er is dus sprake van meerdere toevoegingen die zijn verleend voor hetzelfde rechtsbelang. De toevoeging met kenmerk 3JG8578 is ingetrokken vanwege behaald resultaat. Daartegen  is geen bezwaar gemaakt. Dat betekent dat in deze procedure de vraag voorligt of de raad ook de toevoeging met kenmerk 3KG1917 mocht intrekken.
5.3.    In de huidige werkinstructie Resultaatbeoordeling staat het volgende: "Zijn er meerdere toevoegingen verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang (bijvoorbeeld bezwaar/ beroep/ hoger beroep/ kort geding) dan beoordeel je het totale financiële resultaat in de zaak op alle toevoegingen waarbij een directe relatie is tussen de uitkomst van de zaak en de verleende rechtsbijstand". Dat betekent dat de raad ook bij de toevoeging met kenmerk 3KG1917 mocht beoordelen of de toevoeging moest worden ingetrokken vanwege behaald resultaat. Of intrekking van meerdere toevoegingen vanwege behaald resultaat onevenredig is, komt hierna aan de orde bij de vraag of er sprake is van zwaarwegende omstandigheden.
5.4.    De echtscheidingsprocedure inclusief afwikkeling huwelijkse voorwaarden en de hogerberoepsprocedure over medewerking aan de verkoop van de woning zijn gezamenlijk beëindigd door een schikking op 8 april 2019, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie. De schikking houdt onder meer in dat de ex-echtgenoot aan [appellante] een bedrag betaalt van € 50.000,00. Naar het oordeel van de Afdeling is in die omstandigheden bij zowel de toevoeging met kenmerk 3KG1917 als kenmerk 3JG8578 sprake van een directe relatie tussen de verleende rechtsbijstand en de geldsom van € 50.000,00. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de raad zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het financiële resultaat toegerekend moet worden aan zowel de echtscheidingsprocedure als het hoger beroep tegen vonnis in kort geding  over de verkoop van de woning.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is zwaarwegende omstandigheden, waardoor de raad had moeten afzien van intrekking met terugwerkende kracht van de toevoeging met kenmerk 3KG1917. [partij] heeft op 15 mei 2019 conservatoir beslag gelegd op het bedrag van € 50.000,00 dat door de ex-echtgenoot naar de derdenrekening was overgemaakt. [appellante] heeft daardoor nooit over het bedrag van € 50.000,00 kunnen beschikken. [partij] heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar declaraties te versturen vóórdat de toevoegingen waren ingetrokken. Door de schikking moet [appellante] niet alleen € 1.591,85 aan de raad terugbetalen voor de toevoeging 3KG1917, en € 12.414,14 aan de raad in verband met de intrekking van toevoeging 3JG8578, maar ook € 55.776,51 aan [partij]. [partij] heeft [appellante] niet juist geadviseerd ten tijde van het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis. Als zij had geweten dat zij als gevolg van de schikking zo’n € 70.000 aan kosten voor rechtsbijstand zou moeten betalen, zou ze daar niet mee hebben ingestemd. [appellante] komt door de besluitvorming in zeer ernstige financiële problemen, en verkeert in een schrijnende en penibele situatie. Zij dreigt haar huis te moeten verkopen als gevolg van de kosten die zij aan rechtsbijstand heeft gemaakt. Zij heeft bovendien de zorg voor twee minderjarige kinderen, die zij dient te onderhouden. Zij heeft op dit moment geen inkomen meer. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit van 14 september 2020 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, aldus [appellante].
6.1.    In de werkinstructie Resultaatbeoordeling is over zwaarwegende omstandigheden het volgende vermeld:
"Binnen de Wet op de rechtsbijstand kan rekening worden gehouden met zwaarwegende omstandigheden (art. 34g Wrb). Er kan sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden wanneer een vordering of geldsom:
- Oninbaar is. Bijvoorbeeld bij faillissement van de tegenpartij, conservatoir derdenbeslag op het resultaat van de zaak, of de tegenpartij is met ‘de Noorderzon’ vertrokken;
- Gedeeltelijk oninbaar is, als het resultaat niet binnen afzienbare termijn beschikbaar komt.
Je toetst dit aan de hand van stukken, bijvoorbeeld faillissementsvonnis of correspondentie van de deurwaarder.
Ook als de kosten van rechtsbijstand hoger zijn dan het behaald resultaat  kan sprake zijn van een zwaarwegende omstandigheid. Je neemt contact op met de advocaat en rechtzoekende voor overleg."
6.2.    Anders dan [appellante] betoogt, maakt de omstandigheid dat door [partij] conservatoir beslag gelegd is op het bedrag van € 50.000,00, niet dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in de zin van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. De geldsom was daarmee immers niet geheel of gedeeltelijk oninbaar (vergelijk: de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:175) en is gebruikt als betaling voor de kosten van [partij], waarvan de juistheid in een vonnis van de civiele rechter is vastgelegd. Verder is door [partij] gemotiveerd betwist dat zij [appellante] niet zou hebben geïnformeerd over de gevolgen van het bereiken van overeenstemming met de ex-echtgenoot in de aanhangige procedures voor de afgegeven toevoeging. Ook heeft de raad op de zitting toegelicht dat hij, hoewel de kosten van de rechtsbijstand hoger waren dan de ontvangen geldsom, voor de vraag of sprake is van zwaarwegende omstandigheden relevant acht dat de rechtsbijstand door [partij] niet alleen heeft geleid tot het bedrag van € 50.000,00, maar ook tot onder meer het verkrijgen van de hypotheekvrije woning en het tot stand brengen van de boedelverdeling van [appellante]. Het voor de rechtsbijstand betaalde bedrag heeft daarom meer effect gesorteerd voor [appellante] dan alleen de ontvangen geldsom. Hoewel de raad bij het bepalen van de vraag of sprake is van resultaat onroerend goed buiten beschouwing laat, acht hij de verkregen woning wel relevant bij de vraag of sprake is van zwaarwegende omstandigheden. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank gelet op vorenstaande, alles bij elkaar bezien terecht heeft geoordeeld dat de raad heeft mogen oordelen dat geen sprake was van zwaarwegende omstandigheden zoals bedoeld in de zin van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat de door [appellante] gestelde financiële problemen niet zijn gesubstantieerd. Ook betrekt de Afdeling dat de betalingsruimte van [appellante] betrokken wordt door de raad bij het besluit over de vordering van de betaalde kosten van rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb. Naar het oordeel van de Afdeling betekenen de door [appellante] aangevoerde omstandigheden ook niet dat sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit. Verder heeft de rechtbank het betoog over de evenredigheid van de intrekking van de toevoeging terecht aangemerkt als een beroep op zwaarwegende omstandigheden (vergelijk: de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1462).
6.3.    De conclusie is dat de raad niet vanwege zwaarwegende omstandigheden had moeten afzien van intrekking van de toevoeging.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
1014
BIJLAGE
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 34g
1.       Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
a. de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of
b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
2. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing in zaken betreffende het strafrecht en het vreemdelingenrecht.
3. Artikel 34a, tweede lid, tweede, derde en vierde volzin, en artikel 34d, eerste lid, derde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
Werkinstructie Resultaatbeoordeling
(…)
Zaak geëindigd
De rechtsbijstand moet zijn beëindigd voordat de toevoeging voor resultaatbeoordeling wordt aangeboden aan de Raad (art. 28 Bvr).
Verzoeken om tussentijdse beoordeling van het resultaat wijs je af, met de volgende tekst: ‘U heeft een verzoek om resultaatbeoordeling ingediend. De Raad wijst uw verzoek af, omdat de rechtsbijstand in deze zaak nog niet is geëindigd. (art. 34g Wrb)’.
Een civiel-/ bestuursrechtelijke zaak is in beginsel beëindigd als:
- er een schikking is bereikt of;
- er in laatste instantie definitief uitspraak is gedaan.
Zijn echter na de schikking of uitspraak nog werkzaamheden door de advocaat verricht voor het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is verleend, dan omvat de resultaatsbeoordeling ook deze werkzaamheden. Er is dan namelijk een directe relatie tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst (zie ook onder Berekening resultaat, Algemeen).
Meerdere toevoegingen
Zijn er meerdere toevoegingen verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang (bijvoorbeeld bezwaar/ beroep/ hoger beroep/ kort geding) dan beoordeel je het totale financiële resultaat in de zaak op alle toevoegingen waarbij een directe relatie is tussen de uitkomst van de zaak en de verleende rechtsbijstand. Zie voorbeeld 7, Meerdere toevoegingen.
De uitkomst van het hoger beroep of cassatie hoeft niet te worden afgewacht als het resultaat in hoger beroep of cassatie niet ter discussie staat. In die gevallen staat het resultaat vast, zodat de resultaatbeoordeling rust op de toevoeging voor de eerdere instantie.
Voorbeeld: wordt bij een echtscheiding in hoger beroep alleen over de omgang geprocedeerd, dan pas je de resultaatbeoordeling toe op de toevoeging voor de eerste aanleg. De boedelscheiding staat dan niet meer ter discussie.
(…)
Berekening resultaat
Algemeen
1. Er moet een directe relatie zijn tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst. Je houdt geen rekening met ander vermogen, positief of negatief.
2. En er moet sprake zijn van een geldsom of een vordering met betrekking tot een geldsom.
Het resultaat is onafhankelijk van oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst. (…)
Roerende en onroerende zaken die de rechtzoekende ontvangt tellen niet mee voor de resultaatbeoordeling. Bijvoorbeeld: auto, caravan, meubels, sieraden, antiek, woning, grond, pand, etc.
(…)