202102952/1/A2.
Datum uitspraak: 11 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
2. [appellant sub 2], kantoorhoudend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2021 in zaak nr. 20/156 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2019 heeft de raad de bij besluit van 28 januari 2015 aan [partij] verleende toevoeging met kenmerk 4LA7528 ingetrokken.
Bij besluit van 25 november 2019 heeft de raad het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de op 28 januari 2015 verleende toevoeging in stand blijft.
Bij uitspraak van 30 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 november 2019 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2022. Namens de raad is verschenen mr. C.W. Wijnstra. Verder is [appellant sub 2] verschenen, bijgestaan door mr. X. Wentink, advocaat te Amstelveen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 28 januari 2015 heeft de raad een toevoeging verleend voor het bijstaan van [partij] in een echtscheidingsprocedure. [partij] werd bijgestaan door [appellant sub 2]. De echtscheiding is op 25 oktober 2017 uitgesproken. Op grond van de echtscheidingsbeschikking heeft [partij] recht op een opbrengst van € 18.965,27, bestaande uit de helft van het saldo van diverse bankrekeningen en de helft van de waarde van een lijfrente- en een beleggingsverzekering. Uit de echtscheidingsbeschikking volgt verder dat [partij] de echtelijke woning toebedeeld wenste te krijgen, maar dat zij moest onderzoeken of zij de financiering rond kon krijgen. Op 18 oktober 2018 heeft [appellant sub 2] aan de raad het financiële resultaat doorgegeven van de echtscheidingsprocedure. Dat resultaat bedraagt volgens [appellant sub 2] meer dan € 10.000,00, te weten € 50.000,00, omdat [partij] onder andere recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, spaartegoeden en polissen. Uit de notariële akte van partiële verdeling van 15 november 2018 volgt dat de openstaande hypothecaire schuld van de woning (na verrekening met de opbrengst van de beleggingsrekening) € 301.582,17 bedroeg en dat [partij] de woning tegen de taxatiewaarde (€ 425.000,00) heeft verkregen. [partij] heeft daarvoor een bedrag van € 61.708,92 aan haar ex-partner moeten betalen.
Besluitvorming
2. Bij het besluit van 4 maart 2019 heeft de raad de toevoeging voor het bijstaan van [partij] ingetrokken omdat het behaalde financiële resultaat de grens voor gesubsidieerde rechtsbijstand overschrijdt. Bij het besluit van 25 november 2019 heeft de raad, naar aanleiding van het advies van de bezwaarcommissie van 1 november 2019, het door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard. De commissie heeft in haar advies overwogen dat het gemeenschapsvermogen is bepaald in de beschikking van 25 oktober 2017 en in een naderhand opgestelde akte van partiële verdeling. De commissie heeft op basis daarvan vastgesteld dat [partij] een opbrengst van € 18.965,27 uit de echtscheidingsprocedure heeft verkregen. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat daar een schuld tegenover staat ten opzichte van de ex-partner ter hoogte van de helft van de openstaande hypotheekschuld (zijnde de overwaarde voor het overnemen van de echtelijke woning). Op grond hiervan heeft de commissie geconcludeerd dat er geen resultaat behaald is in de zin van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De schuld ten aanzien van de ex-partner van [partij] wordt, op grond van het beleid van de raad, gesaldeerd met de eerder genoemde opbrengst van € 18.965,27. Na verrekening met de (positieve) opbrengst van € 18.965,27, resteert een gesaldeerde overbedeling voor [partij] van € 42.743,65 dan wel een bedrag van € 42.681,99 zoals genoemd in de nota van afrekening. Dit bedrag, zijnde een huwelijkse schuld, moet [partij] voldoen aan haar ex-partner ter verkrijging van de woning. Daarmee is naar het oordeel van de commissie een negatief resultaat van circa € 43.000,00 ontstaan. [appellant sub 2] is hiertegen in beroep gegaan.
Juridisch kader
3. Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb wordt een toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken als de rechtzoekende op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging is verleend een vordering met betrekking tot een geldsom heeft ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen.
In de werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’ staat onder het kopje ‘berekening resultaat’ het volgende:
"1. Er moet een directe relatie zijn tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst. Je houdt geen rekening met ander vermogen, positief of negatief. 2. En er moet sprake zijn van een geldsom of een vordering met betrekking tot een geldsom.
Het resultaat is onafhankelijk van oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst. Als resultaat van de zaak telt onder meer mee: (...)
- bij echtscheiding: opbrengst van de verkoop van de woning, ook als de woning al tijdens de echtscheidingsprocedure is verkocht; (...)
Roerende en onroerende zaken die de rechtzoekende ontvangt tellen niet mee voor de resultaatbeoordeling. Bijvoorbeeld: auto, caravan, meubels, sieraden, antiek, woning, grond, pand, etc."
In de bijlage worden onder andere de volgende voorbeelden gegeven:
"2. Echtscheiding en koopwoning: één partij wordt uitgekocht. Hoe kan de resultaatbeoordeling dan plaats vinden?
Na echtscheiding blijft de man wonen in de voormalig echtelijke woning en koopt de vrouw uit voor een bedrag van € 40.000. Mevrouw gaat woonruimte huren of koopt een andere woning.
Beoordeling Raad voor Rechtsbijstand
Het door de Raad buiten beschouwing te laten vermogen (in 2019) is in dit geval voor de resultaatbeoordeling de helft van € 30.360 dus minder dan € 15.180. De man houdt in dit geval de toevoeging, omdat de eigen woning in box 1 valt en in box 1 alleen het inkomen wordt getoetst. De vrouw heeft vermogen boven de norm ontvangen en haar toevoeging wordt daarom ingetrokken."
"5.4. Echtscheiding en overbedeling met schulden"
De man krijgt een aandelenpakket toebedeeld, met een waarde van € 40.000 en een huwelijkse schuld van € 20.000. Wegens overbedeling moet de man aan de vrouw € 10.000 betalen.
Beoordeling Raad voor Rechtsbijstand
Het door de Raad buiten beschouwing te laten vermogen (in 2019) is in dit geval voor de resultaatbeoordeling de helft van € 30.360 dus minder dan € 15.180. Het bedrag van € 10.000 wegens overbedeling is een schuld die verrekend mag worden met het resultaat. De man heeft dan als resultaat € 10.000 wat minder is dan 50% van het heffingvrije vermogen. De toevoeging wordt niet ingetrokken.
"5.8 Echtscheiding en koopwoning: afsluiten nieuwe hypotheek"
De vrouw blijft in de woning wonen en betaalt de helft van de overwaarde aan de man. De woning is getaxeerd op € 240.000, de hypotheekschuld is € 220.000. Hieraan is een spaarpolis gekoppeld ter waarde van € 40.000 die vrij komt. Partijen spreken af dat ieder recht heeft op de helft. De vrouw besluit een nieuwe hypotheek af te sluiten, i.v.m. de lage rente en moet van de bank haar deel van de spaarpolis meenemen.
Beoordeling Raad voor Rechtsbijstand
Het door de Raad buiten beschouwing te laten vermogen (in 2019) is in dit geval voor de resultaatbeoordeling de helft van € 30.360 dus minder dan € 15.180. De vrouw heeft recht op de helft van de spaarpolis: € 20.000. Dit is hoger dan 50% van het heffingsvrije vermogen. Je verrekent de overwaarde niet. De toevoeging wordt ingetrokken. De Raad houdt geen rekening met de besteding van het vrijgekomen geld na de echtscheiding zoals het investeren van de spaarpolis in een nieuwe hypotheek.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen nog in geschil is of het bedrag dat [partij] heeft betaald om haar ex-partner uit te kopen terecht is betrokken in de resultaatbeoordeling. Uit de werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’ en de daarbij behorende bijlage met voorbeelden volgt dat de overwaarde van een woning die niet wordt verkocht, niet wordt betrokken bij de resultaatbeoordeling. De raad heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat dit komt doordat de overwaarde in ‘stenen’ zit, wat in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2584). De rechtbank heeft geoordeeld dat niet duidelijk is geworden waarom het bedrag voor overname van de overwaarde in de ‘stenen’ van de ex-partner van [partij] wel moet worden betrokken bij de resultaatbeoordeling. [appellant sub 2] wijst er volgens de rechtbank terecht op dat het gaat om een financieringsbedrag. [partij] krijgt door betaling van dit bedrag de overwaarde in de ‘stenen’ van de ex-partner. Bovendien kan [partij] ter financiering daarvan ook haar eigen overwaarde gebruiken. Volgens de rechtbank blijkt niet dat de raad hiermee rekening heeft gehouden. Hoger beroep
5. De raad is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat hij conform de wet- en regelgeving heeft besloten en dat bij de resultaatbeoordeling enkel het financiële resultaat, zijnde de betaling van het bedrag voor het uitkopen van de ex-partner, betrokken dient te worden. De raad betoogt dat vanaf het begin af aan duidelijk was dat [partij] de woning wenste over te nemen en de rechtbank heeft ook als zodanig besloten. Dat uiteindelijk de woning een jaar later daadwerkelijk door [partij] is overgenomen doet daar niet aan af. De verdeling van de woning vormt een onderdeel van de boedelscheiding en daarmee een onderdeel van het behaalde resultaat van de zaak. Met de eventuele overwaarde in de woning kan geen rekening worden gehouden. De woning is niet aan een derde verkocht. In tegendeel, [partij] heeft vanwege de overname van de woning aan haar ex-partner een bedrag moeten voldoen. De raad verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2584) waar het om een vergelijkbare situatie ging, de woning werd door een van de partijen overgenomen en de woning heeft niet te koop gestaan. Overwogen is volgens de raad dat met betrekking tot de woning geen financieel resultaat is behaald en dit aspect daarom buiten beschouwing dient te worden gelaten. Dit speelt naar mening van de raad in deze zaak nog sterker nu, zoals eerder gesteld, uit de beschikking blijkt dat [partij] reeds voornemens was om de woning over te nemen. Samenvattend volgt uit het voorgaande dan ook dat het bedrag dat [partij] wegens overname van de woning aan haar ex-partner diende te voldoen bij de resultaatbeoordeling betrokken diende te worden. De woning zelf dient, nu het om een goed gaat, bij de beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten. 5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3322), volgt uit artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb en zijn totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2003/04, 29 685, nr. 3, blz. 22-23) dat voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, alleen het resultaat van de zaak waarvoor de toevoeging is verleend, van belang is. Daarbij dient er een directe relatie te bestaan tussen de uitkomst van de zaak en de verleende rechtsbijstand. 5.2. Niet in geschil is dat de woning als zodanig niet bij de resultaatbeoordeling dient te worden betrokken. Eveneens niet in geschil is dat het resultaat, zonder daarbij enig bedrag met betrekking tot de woning mee te nemen, € 18.965,27 is. In geschil is de vraag of het bedrag dat [partij] heeft betaald om haar ex-partner uit te kopen terecht is betrokken in de resultaatbeoordeling.
5.3. Bij beschikking van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding uitgesproken. Hierbij heeft een (gedeeltelijke) verdeling van de boedel plaatsgevonden. De rechtbank heeft onder andere verschillende vermogensbestanddelen verdeeld (betaal- en spaarrekeningen). Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de gemeenschappelijke woning het volgende overwogen. [partij] wilde de woning overnemen, maar vanwege onduidelijkheid over de voortzetting van de gezamenlijke onderneming was het voor haar niet mogelijk te onderzoeken of zij de financiering rond zou kunnen krijgen voor het overnemen van de woning. De rechtbank heeft gelet hierop bepaald dat [partij] voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking het voortgezet gebruik van de woning heeft en dat zij in deze periode kan onderzoeken of zij zelfstandig de woning kan financieren en de ex-partner kan ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Om de mogelijkheid tot financiering te onderzoeken, moest de woning worden getaxeerd. De ex-partner heeft daarbij recht op de helft van de overwaarde inclusief zijn aandeel in een beleggingsproduct. Uit de notariële akte van partiële verdeling van 15 november 2018, die moet worden gezien als uitvloeisel van de echtscheidingsbeschikking, volgt dat de openstaande hypothecaire schuld van de woning (na verrekening met de opbrengst van de beleggingsrekening) € 301.582,17 bedroeg en dat [partij] de woning tegen een bedrag van € 425.000,00 heeft verkregen. [partij] heeft daarvoor een bedrag van € 61.708,92 aan haar ex-partner moeten betalen om hem uit te kopen. Dit is de geldsom of de vordering met betrekking tot de geldsom als bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. Zoals de raad ter zitting heeft verduidelijkt gaat het er - kort gezegd - om wat een rechtzoekende onder aan de streep al dan niet heeft ontvangen. Voor [partij] is het resultaat van de zaak een geldsom die negatief is, want zij dient meer aan haar ex-partner te betalen dan zij van hem ontvangt. Of het bedrag dat zij dient te voldoen een 'financieringsbedrag' is, is daarbij niet van belang. Bepalend voor de beoordeling of een toevoeging dient te worden ingetrokken is alleen het resultaat van de procedure in de vorm van een geldsom of een vordering daarop, onafhankelijk van de oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft aangevoerd dat voorbeeld 5.8 in de bijlage bepaalt dat de overwaarde niet in de berekening moet worden meegenomen, komt de Afdeling tot het oordeel dat dit voorbeeld, gelet op de werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’ en de overige voorbeelden in de bijlage voor onjuist moet worden gehouden. De raad heeft het bedrag dat [partij] aan haar ex-partner heeft moeten betalen om hem uit te kopen terecht aangemerkt als een schuld die verrekend mag worden met het resultaat van de rechtsbijstand. De verplichting tot betaling van die geldsom bij overname van de woning volgt uit de echtscheidingsbeschikking.
Het betoog slaagt.
Incidenteel hoger beroep
6. [appellant sub 2] heeft betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft miskend dat geen sprake is van een voor reparatie vatbaar besluit op bezwaar. De rechtbank had zelf in de zaak kunnen voorzien, aldus [appellant sub 2].
6.1. Gelet op het voorgaande kan deze grond [appellant sub 2] in hoger beroep niet baten, omdat het hoger beroep van de raad gegrond is en de aangevallen uitspraak niet in stand blijft.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep van de raad is gegrond. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de raad voor rechtsbijstand gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2021 in zaak nr. 20/156;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [appellant sub 2] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, mr. B.J. Schueler en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022
97-921