201802628/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/4943 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de raad de aan [appellante] verleende toevoeging voor rechtsbijstand, met kenmerk 2FG5567 ingetrokken.
Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2018, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 23 mei 2016 heeft de raad aan [appellante] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door een advocaat in een procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze zaak ging over schade aan de woning van [appellante] en is op 27 oktober 2016 geëindigd met een schikking.
Ter beëindiging van hun geschil is zij met Reaal Schadeverzekeringen overeengekomen dat Reaal haar een bedrag van € 24.000,00 betaalt en dat partijen ieder de eigen proceskosten van het hoger beroep en de eerste aanleg dragen.
Bij brief van 17 april 2017 heeft de raad het voornemen geuit de verleende toevoeging op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) met terugwerkende kracht in te trekken. De reden daarvoor is dat het resultaat van de zaak waarvoor de toevoeging was verleend, recht geeft op een bedrag dat hoger is dan 50% van het heffingsvrije vermogen. [appellante] heeft op dit voornemen gereageerd.
Bij het besluit van 12 mei 2017 heeft de raad de toevoeging ingetrokken. De intrekking heeft tot gevolg gehad dat [appellante] de vergoeding van advocaatkosten, vastgesteld op het bedrag van € 1.290,81 moest terugbetalen aan de raad. Daarnaast heeft haar advocaat een bedrag op basis van het normale tarief aan advocaatkosten bij [appellante] in rekening gebracht.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat voor de toepassing van artikel 34g van de Wrb slechts van belang is of de geldsom die [appellante] ontvangt, meer is dan 50% van het heffingsvrije vermogen. Dit resultaat moet onafhankelijk van de oorsprong, rechtstitel of bestemming van het geld worden vastgesteld. Bij zwaarwegende omstandigheden moet het gaan om gevallen waarin de geldsom geheel of gedeeltelijk niet kan worden geïnd. De omstandigheden die [appellante] noemt, zijn geen omstandigheden waarmee de raad bij de resultaatsbeoordeling rekening moet houden, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die zich ertegen verzetten de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken. Zij wordt hard getroffen door het besluit van de raad. De intrekking van de toevoeging heeft er toe geleid dat [belanghebbende], haar advocaat, haar een bedrag van € 14.000,00 in rekening heeft gebracht voor de rechtsbijstand in de procedure over de schade aan haar woning. Hierdoor heeft zij niet voldoende financiële middelen om haar woning te laten herstellen. Deze werkzaamheden zijn dringend nodig wegens haar gezondheidsklachten als gevolg van de toestand van haar woning.
Verder heeft haar advocaat haar niet goed bijgestaan in de zaak over schade aan haar woning waardoor deze procedure onnodig lang heeft geduurd. Haar advocaat heeft een onjuiste schadeoorzaak aangevoerd. Verder is de schikking in die zaak, die niet in haar belang was, zonder haar medeweten tot stand gekomen. Met haar was afgesproken om verder te procederen en ook de letselschade te vorderen. Ook heeft de advocaat haar te hoge kosten in rekening gebracht. Tot slot heeft hij haar onder druk gezet om deze rekeningen te voldoen, aldus [appellante].
Wettelijk kader en beleid
4. Artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb luidt:
"Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft."
5. In de werkinstructie ‘Zwaarwegende omstandigheden’ van de raad is het volgende vermeld:
"Er kan sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden wanneer een vordering of geldsom:
- oninbaar is. Bijvoorbeeld bij faillissement van de tegenpartij, conservatoir derdenbeslag op het resultaat van de zaak, of de tegenpartij is met ‘de Noorderzon’ vertrokken.
- gedeeltelijk oninbaar is, als het resultaat niet binnen afzienbare termijn beschikbaar komt."
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3188) volgt uit artikel 34g van de Wrb en zijn totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2003/04, 29 685, nr. 3, blz. 22 e.v.) dat voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken slechts het resultaat van de zaak waarvoor een toevoeging is verleend van belang is. Dit is slechts anders indien zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Vaststaat dat het heffingsvrije vermogen van [appellante] ten tijde van belang € 24.437,00 bedroeg. 50% hiervan is € 12.219,00. Blijkens het proces-verbaal van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2016 is het resultaat waarvoor de toevoeging was verleend, een bedrag van € 24.000,00. Dit is meer dan 50% van het heffingsvrije vermogen.
Voorts volgt uit het beleid van de raad dat alleen sprake is van zwaarwegende omstandigheden wanneer een vordering of geldsom geheel of gedeeltelijk oninbaar is. Ter zitting heeft [appellante] bevestigd dat de wederpartij, Reaal Schadeverzekeringen, het bedrag van de schikking aan haar heeft betaald. Deze vordering is aldus geïnd. Hetgeen [appellante] aanvoert doet er niet aan af dat zij de beschikking heeft of heeft gehad over de geldsom.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd, geen zwaarwegende omstandigheden in de zin van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb zijn.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
97-902.