202205960/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2022 in zaken nrs. 21/4564 en 21/5071 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2021 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om wijziging van politiegegevens afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2021 heeft de korpschef een tweede verzoek tot wijziging van politiegegevens van [appellant] afgewezen.
Bij uitspraak van 1 september 2022 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen beide besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties.
Bij beslissing van 1 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling het verzoek toegewezen.
[appellant] heeft tijdens de zitting van de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft op 19 augustus 2021 inzage gehad in politiegegevens die over hem verwerkt worden, als bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Naar aanleiding van deze inzage heeft [appellant] op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg twee verzoeken ingediend tot wijziging van politiegegevens. Het eerste verzoek heeft [appellant] gedaan op 18 oktober 2021 en het tweede verzoek op 18 november 2021. De korpschef heeft beide verzoeken afgewezen met de besluiten van 11 november 2021 en 8 december 2021.
3. Nadat [appellant] tegen het voornoemde besluit bij de rechtbank beroep had ingesteld, heeft de korpschef de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties niet aan [appellant] te verstrekken. De rechtbank heeft [appellant] verzocht toestemming te verlenen, zodat zij kennis zou kunnen nemen van deze gegevens. [appellant] heeft die toestemming niet verleend, omdat de rechtbank volgens hem eerst moet beoordelen of beperkte kennisneming van de politiegegevens door de rechtbank gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft dit vervolgens ook gedaan en het verzoek van de korpschef toegewezen. Volgens de rechtbank is het gerechtvaardigd om in deze zaken een uitzondering te maken op artikel 8:39, eerste lid en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en dus om de stukken niet aan [appellant] te verstrekken. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [appellant] wel inzage kan krijgen in de stukken.
Hoger beroep
Hoger beroep van [appellant] en omvang van het geschil
4. [appellant] betoogt in zijn hogerberoepschrift dat de rechtbank bij haar beslissing over artikel 8:29 van de Awb ten onrechte een uitzondering heeft gemaakt op artikel 8:39, eerste lid en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en dus om de stukken niet aan hem te verstrekken. Hij voert daartoe aan dat het beleid van de korpschef om bij besluiten over inzage- en rectificatieverzoeken geen afschriften van de betreffende politiegegevens te verstrekken, deze uitzondering niet rechtvaardigt. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus [appellant].
5. In hoger beroep gaat het nog slechts over de vraag of de rechtbank juist heeft gehandeld met betrekking tot het verzoek van de korpschef op grond van artikel 8:29 van de Awb. Hoewel [appellant] zich tijdens de zitting van de Afdeling op het standpunt heeft gesteld dat hij ook hogerberoepsgronden tegen de andere overwegingen van de rechtbank heeft willen aanvoeren, stelt de Afdeling vast dat dit nergens uit het hogerberoepschrift of uit nadere stukken blijkt. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van [appellant] eenzelfde keuze heeft gemaakt in een aantal andere, vergelijkbare, zaken die bij de Afdeling in behandeling zijn. Zie de uitspraken in zaken nrs. 202202718/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2478) en 202206613/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2479) van 26 juni 2024. Dat de gemachtigde van [appellant] is overleden in het begin van 2023, is betreurenswaardig, maar dit neemt niet weg dat [appellant] ook nadien geen nadere hogerberoepsgronden heeft ingediend. Beoordeling
5.1. De beslissing van de rechtbank over de toepassing van artikel 8:29 van de Awb wordt vol getoetst, indien die beslissing in hoger beroep wordt aangevochten. Daarbij is van belang het oordeel van de Afdeling over de vraag of sprake is van gewichtige redenen voor beperkte kennisneming van een stuk.
5.2. De korpschef heeft een verzoek tot beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb gedaan omdat volgens hem alleen de rechtbank van de door hem genoemde stukken kennis mag nemen. De geheimhoudingskamer van de Afdeling heeft, net als de geheimhoudingskamer van de rechtbank, dit verzoek toegewezen. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] door het toewijzen van het verzoek van de korpschef niet is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces. De Afdeling legt hierna uit waarom zij dat vindt.
5.3. Ingevolge artikel 8:42, in samenhang gelezen met artikel 8:39, eerste lid, van de Awb, is de hoofdregel dat het bestuursorgaan verplicht is de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en dat daarvan aan partijen door de griffier een afschrift wordt toegezonden. Deze verplichting vloeit voort uit het recht op een eerlijk proces, zoals dat is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gelezen in het licht van artikel 6 van het EVRM.
5.4. Partijen hebben in een procedure dus in beginsel recht op kennisneming van alle stukken uit het dossier. Artikel 8:29 van de Awb vormt daarop een wettelijke uitzondering. Het eerste lid houdt een beperking in van het recht op gelijke toegang tot de tot een geding behorende processtukken. De bestuursrechter kan, als daarvoor gewichtige redenen bestaan, op verzoek van een partij die verplicht is een of meer stukken aan de rechter over te leggen, bepalen dat alleen de rechter van die stukken kennis mag nemen. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de bestuursrechter of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Vergelijk de overzichtsbeslissing van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367. In deze beslissing heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de regeling van artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk proces daarmee niet in essentie wordt aangetast (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:310). 5.5. Als regel zal een verzoek om beperkte kennisneming niet worden toegewezen als het stuk bij de andere partij(en) bekend is (vergelijk de beslissing van de Afdeling van 15 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1177). Dat is in deze zaak ook het geval, omdat [appellant] op zijn verzoek inzage in de stukken waar het geheimhoudingsverzoek van de korpschef op ziet heeft gehad. De korpschef heeft niettemin een verzoek om beperkte kennisneming gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens vaste rechtspraak iemand wel kennis mag nemen van zijn of haar persoonsgegevens, maar geen recht heeft op een kopie van die persoonsgegevens of het document waar die gegevens in staan. Door een stuk waarin inzage is verleend, maar waarvan geen kopie is gegeven alsnog als op de zaak betrekking hebbend stuk aan het dossier toe te voegen, zou [appellant] via de band van het inzage- en correctierecht in de Wpg alsnog een kopie krijgen, aldus de korpschef. De korpschef heeft verder betoogd dat het gaat om stukken met gevoelige politiegegevens en dat van het bezit van kopieën daarvan misbruik zou kunnen worden gemaakt. Dat zou het belang van de opsporing schaden. 5.6. De Afdeling is van oordeel dat de stukken waarvan de korpschef heeft gevraagd te bepalen dat alleen de rechtbank hiervan kennis neemt, terecht niet aan het voor [appellant] toegankelijke deel van het dossier zijn gevoegd. In dit geval gaat het om stukken, die [appellant] heeft ingezien en dus kent, maar waarvan hij geen afschrift heeft gekregen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:568), heeft het verstrekkingenregime, in de zin van artikel 25, van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin ze zijn vervat. Op grond van de Wpg kunnen dus in beginsel geen afschriften worden verkregen van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen. In deze zaak gaat het niet over een verzoek in de zin van artikel 25 van de Wpg, maar over een verzoek in de zin van artikel 28 van de Wpg. Afwijzing van het verzoek om beperkte kennisneming van de korpschef zou betekenen dat [appellant] van de stukken wel een afschrift van die documenten zou krijgen. Zoals volgt uit de eerdergenoemde uitspraak van 23 februari 2022 heeft hij daar geen recht op. Daar komt bij dat de korpschef terecht heeft gewezen op het risico dat van een stuk met gevoelige politiegegevens misbruik kan worden gemaakt en dat dit het belang van de opsporing kan schaden. [appellant] wordt hierdoor ook niet in zijn recht op een eerlijk proces geschaad. Hij kent de stukken waar het om gaat en indien nodig kon hij bij de korpschef of zo nodig de griffie vragen om de stukken met het oog op de voorbereiding van de behandeling van de zaak nogmaals te mogen inzien.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1072
BIJLAGE
Grondwet
Artikel 17
1. Ieder heeft bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 47 Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde
voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet open overheid de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
6. Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.
Artikel 8:39
1. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen, voor zover de bestuursrechter niet op grond van de artikelen 8:29 of 8:32 anders heeft beslist of tenzij het de stukken betreft waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht.
[…]
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
[…]
Wet politiegegevens
Artikel 25. (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. d.de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
[…]
Artikel 28. (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
1. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]