ECLI:NL:RVS:2024:2478

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
202202718/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzage politiegegevens en toepassing van artikel 8:29 Awb

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] om inzage in verwerkte politiegegevens werd deels afgewezen. De korpschef had op 15 juni 2021 besloten dat er geen registraties waren aangetroffen over zorgmeldingen uit de jaren 2010 tot en met 2016, maar had het verzoek voor het overige ingewilligd. De rechtbank had de korpschef verzocht om alleen de rechtbank kennis te laten nemen van de stukken die deel uitmaken van het inzagedossier, op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 11 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank artikel 8:29 van de Awb onjuist had toegepast. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank correct had gehandeld en dat er geen gewichtige redenen waren voor beperkte kennisneming van de stukken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van inzageverzoeken en de toepassing van geheimhoudingsregels in bestuursrechtelijke procedures. De Afdeling bevestigt dat de rechtbank op juiste wijze heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende regelgeving.

Uitspraak

202202718/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 23 februari 2022 in zaak nr. 21/3014 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2021 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om inzage in de hem betreffende verwerkte politiegegevens deels afgewezen.
Bij uitspraak van 23 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht dat alleen de Afdeling met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis mag nemen van de stukken die deel uitmaken van het inzagedossier.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de korpschef op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) verzocht om inzage in over hem verwerkte politiegegevens. In het bijzonder heeft [appellant] verzocht om inzage in de gegevens waaruit blijkt dat hij een verward persoon is of gedragsproblemen heeft. [appellant] heeft daarbij verwezen naar een zorgmelding van 15 januari 2021, meldingen uit 2015 en 2016, een melding uit 2014 en meldingen uit 2010 en 2011.
Bij besluit van 15 juni 2021 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] deels afgewezen, omdat in het politiesysteem geen registraties zijn aangetroffen die gaan over zorgmeldingen die zijn gedaan in de jaren 2010, 2011, 2014, 2015 en 2016. Voor het overige heeft de korpschef het verzoek ingewilligd.
2.       De korpschef heeft de rechtbank verzocht dat alleen de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis mag nemen van de stukken die deel uitmaken van het inzagedossier. Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] bij brief van 23 augustus 2021 erop gewezen dat de rechtbank, op grond artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2017 (hierna: Procesreglement), handelt alsof zij heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, omdat het verzoek van de korpschef gaat over stukken waarover het besluit gaat waartegen het beroep is gericht. Daarbij heeft de rechtbank [appellant] verzocht dat hij de rechtbank toestemming verleent om kennis te nemen van deze stukken. [appellant] heeft die toestemming niet verleend. Dit betekent dat de rechtbank voor de beoordeling van het beroep over het inzageverzoek niet heeft kunnen controleren of alle door [appellant] gevraagde politiegegevens in het inzagedossier aanwezig zijn.
Hoger beroep
Hoger beroep van [appellant] en omvang van het geschil
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank artikel 8:29 van de Awb, in samenhang met artikel 2.8 van het Procesreglement, onjuist heeft toegepast.
In hoger beroep gaat het dus nog slechts over de vraag of de rechtbank juist heeft gehandeld met betrekking tot het verzoek van de korpschef op grond van artikel 8:29 van de Awb. Hoewel [appellant] zich tijdens de zitting van de Afdeling op het standpunt heeft gesteld dat hij ook hogerberoepsgronden tegen de andere overwegingen van de rechtbank heeft willen aanvoeren, stelt de Afdeling vast dat dit nergens uit het hogerberoepschrift of uit nadere stukken blijkt. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van [appellant] eenzelfde keuze heeft gemaakt in een aantal andere, vergelijkbare, zaken die bij de Afdeling in behandeling zijn. Zie de uitspraken in zaken nrs. 202205960/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2477) en 202206613/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2479) van 26 juni 2024. Dat de gemachtigde van [appellant] is overleden in het begin van 2023, is betreurenswaardig, maar dit neemt niet weg dat [appellant] ook nadien geen nadere hogerberoepsgronden heeft ingediend.
Beoordeling
4.       De beslissing van de rechtbank over de toepassing van artikel 8:29 van de Awb wordt vol getoetst, indien die beslissing in hoger beroep wordt aangevochten. Daarbij is van belang het oordeel van de Afdeling over de vraag of sprake is van gewichtige redenen voor beperkte kennisneming van een stuk.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, neemt de Afdeling bij een verzoek om beperkte kennisneming van de stukken die voorwerp van het geschil vormen geen beslissing op dat verzoek, als het hoger beroep gaat over een besluit tot afwijzing van inzage in gegevens op grond van de Wpg. In dat geval wordt gehandeld alsof de Afdeling het verzoek gerechtvaardigd heeft geacht (vgl. artikel 14, derde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014).
4.2.    De rechtbank heeft, zoals onder 2 is weergegeven, gehandeld op eenzelfde wijze als de Afdeling zou doen. Dit betekent dat de rechtbank juist en ook overeenkomstig artikel 2.8 van het Procesreglement heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1072