ECLI:NL:RVS:2024:2479

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
202206613/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage en wijziging van politiegegevens door appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 september 2022. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de korpschef van politie op 28 maart 2022 een aantal verzoeken van [appellant] om inzage in verwerkte politiegegevens had afgewezen. [appellant] had eerder op 11 februari 2022 inzage gekregen in bepaalde persoonsgegevens, maar verzocht op 25 februari 2022 om hernieuwde inzage en wijziging van enkele politieregistraties op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef heeft een deel van deze verzoeken afgewezen en een verzoek toegewezen.

Tijdens de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak op 11 december 2023, waar zowel [appellant] als de korpschef vertegenwoordigd waren, is het verzoek van de korpschef om bepaalde politieregistraties niet aan [appellant] te verstrekken aan de orde gekomen. De rechtbank had eerder een uitzondering gemaakt op de regels omtrent inzage, wat door [appellant] als onterecht werd bestreden. Hij stelde dat dit in strijd was met zijn recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het EVRM.

De Afdeling heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de rechtbank terecht een uitzondering heeft gemaakt op de regels van de Awb. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206613/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 30 september 2022 in zaak nr. 22/1625 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2022 heeft de korpschef een aantal verzoeken van [appellant] om inzage in de hem betreffende verwerkte politiegegevens afgewezen en een verzoek buiten behandeling gesteld. Ook heeft de korpschef meerdere verzoeken tot wijziging van politiegegevens afgewezen en een verzoek toegewezen.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties.
[appellant] heeft tijdens de zitting van de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. Voorn, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 11 februari 2022 heeft [appellant] inzage gehad in persoonsgegevens die de politie over hem heeft verwerkt. Op 25 februari 2022 heeft [appellant] verzocht om op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) nogmaals inzage te krijgen in die gegevens. Ook heeft hij op grond van artikel 25 van de Wpg verzocht om inzage in de gegevens waaruit blijkt dat hij politiemedewerkers heeft uitgescholden, de e-mails van het OM in Limburg waaruit blijkt dat hij veelvuldig contact daarmee zoekt en de gegevens waaruit blijkt dat hulpverleners en de gemeente Amersfoort zijn benaderd. Verder heeft [appellant] op dezelfde datum verzocht om wijziging van een aantal politieregistraties op grond van artikel 28 van de Wpg. De registraties die [appellant] gewijzigd wil zien, waren onderdeel van de inzage op 11 februari 2022.
2.       Met het besluit van 28 maart 2022 heeft de korpschef het verzoek om een nieuwe inzage in de gegevens van de inzage van 11 februari 2022 afgewezen. De korpschef heeft het verzoek van [appellant] om inzage in de gegevens waaruit blijkt dat hij politiemedewerkers heeft uitgescholden en in de e-mails van het OM in Limburg waaruit blijkt dat hij veelvuldig contact daarmee zoekt en de gegevens waaruit blijkt dat hulpverleners en de gemeente Amersfoort zijn benaderd, eveneens afgewezen of buiten behandeling gesteld. Ook heeft de korpschef met dat besluit een verzoek om wijziging ingewilligd en de overige afgewezen.
3.       Nadat [appellant] tegen het voornoemde besluit bij de rechtbank beroep had ingesteld, heeft de korpschef de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties niet aan [appellant] te verstrekken. De rechtbank heeft [appellant] verzocht toestemming te verlenen, zodat zij kennis zou kunnen nemen van deze gegevens. [appellant] heeft die toestemming niet verleend, omdat de rechtbank volgens hem eerst moet beoordelen of beperkte kennisneming van de politiegegevens door de rechtbank gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft dit vervolgens ook gedaan en het verzoek van de korpschef (gedeeltelijk) toegewezen. Volgens de rechtbank is het gerechtvaardigd om in deze zaken een uitzondering te maken op artikel 8:39, eerste lid en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en dus om de stukken niet aan [appellant] te verstrekken. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [appellant] wel inzage kan krijgen in de stukken.
4.       Nadat [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep had ingesteld, heeft de korpschef de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties niet aan [appellant] te verstrekken. De Afdeling heeft daarop geen beslissing in de zin van het derde lid, van voornoemd wetsartikel genomen, omdat zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, zij bij een verzoek om beperkte kennisneming van de stukken die voorwerp van het geschil vormen geen beslissing neemt op dat verzoek, als het hoger beroep gaat over een besluit tot afwijzing van inzage in gegevens op grond van de Wpg. In dat geval wordt gehandeld alsof de Afdeling het verzoek gerechtvaardigd heeft geacht (vgl. artikel 14, derde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014).
Hoger beroep
Hoger beroep van [appellant] en omvang van het geschil
5.       [appellant] betoogt in zijn hoger beroepschrift dat de rechtbank bij haar beslissing over artikel 8:29 van de Awb ten onrechte een uitzondering heeft gemaakt op artikel 8:39, eerste lid en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en dus om de stukken niet aan hem te verstrekken. Hij voert daartoe aan dat het beleid van de korpschef om bij besluiten over inzage- en rectificatieverzoeken geen afschriften van de betreffende politiegegevens te verstrekken, deze uitzondering niet rechtvaardigt. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus [appellant].
In hoger beroep gaat het dus nog slechts over de vraag of de rechtbank juist heeft gehandeld met betrekking tot het verzoek van de korpschef op grond van artikel 8:29 van de Awb. Hoewel [appellant] zich tijdens de zitting van de Afdeling op het standpunt heeft gesteld dat hij ook hogerberoepsgronden tegen de andere overwegingen van de rechtbank heeft willen aanvoeren, stelt de Afdeling vast dat dit nergens uit het hogerberoepschrift of uit nadere stukken blijkt. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van [appellant] eenzelfde keuze heeft gemaakt in een aantal andere, vergelijkbare, zaken die bij de Afdeling in behandeling zijn. Zie de uitspraken in zaken nrs. 202202718/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2478) en 202205960/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2477) van 26 juni 2024. Dat de gemachtigde van [appellant] is overleden in het begin van 2023, is betreurenswaardig, maar dit neemt niet weg dat [appellant] ook nadien geen nadere hogerberoepsgronden heeft ingediend.
Beoordeling
5.1.    De beslissing van de rechtbank over de toepassing van artikel 8:29 van de Awb wordt vol getoetst, indien die beslissing in hoger beroep wordt aangevochten. Daarbij is van belang het oordeel van de Afdeling over de vraag of sprake is van gewichtige redenen voor beperkte kennisneming van een stuk.
5.2.    Zoals hiervoor onder 3 is weergegeven is de rechtbank van oordeel dat het gerechtvaardigd is om een uitzondering te maken op artikel 8:39, eerste lid en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en dus om de stukken niet aan [appellant] te verstrekken. Het verzoek van de korpschef is dan ook (gedeeltelijk) toegewezen. Ook de geheimhoudingkamer van de Afdeling is er, zoals hiervoor onder 4 is weergegeven, vanuit gegaan dat het verzoek van de korpschef gerechtvaardigd moet worden geacht.
5.3.    De kern van het betoog van [appellant] in hoger beroep ziet op het niet in acht nemen van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar overwegingen en oordeel onder 5.2 tot en met 5.6 in de uitspraak in zaak nr. 202205960/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:2477), die op dezelfde dag als deze uitspraak openbaar is gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1072