ECLI:NL:RVS:2024:229

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202207391/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding door college van gedeputeerde staten van Limburg met betrekking tot inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van WSR transport B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van WSR tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding door het college van gedeputeerde staten van Limburg ongegrond verklaarde. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg, die leidde tot wijzigingen in de bereikbaarheid van het bedrijventerrein waar WSR is gevestigd. WSR stelde dat de veranderingen in het wegverloop, met name het vervallen van de oude afrit 5 van de A76, hebben geleid tot inkomensschade en extra kosten. Het college heeft het verzoek afgewezen op grond van de Regeling nadeelcompensatie Provincie Limburg, omdat de schade volgens hen redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de investeringsbeslissing van WSR. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarbij werd gesteld dat WSR het risico van de nadelige veranderingen had aanvaard door na de publicatie van het ontwerp-inpassingsplan te investeren in de onderneming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de investeringsbeslissing van WSR niet eerder kan worden vastgesteld dan op de datum van oprichting van Ratrans BV, en dat de voorzienbaarheid van de schade op basis van het ontwerp-inpassingsplan voldoende was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207391/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       WSR transport B.V., gevestigd te Nuth,
2.       het college van gedeputeerde staten van Limburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 november 2022 in zaak 20/3006 in het geding tussen:
WSR transport B.V. (WSR)
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college het verzoek van WSR om een tegemoetkoming in schade afgewezen.
WSR heeft tegen dat besluit met toepassing van art. 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep en met instemming van het dagelijks bestuur rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 18 november 2022 heeft de rechtbank het door WSR daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft WSR hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2023, waar WSR, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, en het college vertegenwoordigd door mr. M.G. Nielen, advocaat te Den Haag, en C.P.M. van Dijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       WSR richt zich op transport en autohandel en is gevestigd op het bedrijventerrein De Horsel ten oosten van de A76 aan de [locatie 2] (voorheen de [locatie 1]) in Nuth.
Achtergrond van het geschil .
2.       Bij besluit van provinciale staten van Limburg van 29 juni 2012 is het provinciale inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 (hierna: het inpassingsplan) vastgesteld. Het inpassingsplan is op 11 maart 2015 in werking is getreden en is de planologische grondslag voor het realiseren van de zogenoemde Buitenring Parkstad Limburg, een ringweg rondom de stadsregio Parkstad Limburg (hierna: de buitenring).
3.       Het inpassingsplan voorziet, direct aan de noordelijke grens van het bedrijventerrein, in een nieuwe aansluiting van de buitenring op de A76 in de vorm van een grote rotonde. Deze nieuwe aansluiting heeft geleid tot aanpassingen in het onderliggend wegennet. Eén van deze aanpassingen is dat afrit 5 (Nuth), die voorheen aansloot op de zuidelijke kant van het bedrijventerrein, is verplaatst. Voorheen kon het verkeer over de A76 van noord (Schinnen) naar zuid (Nuth) afslaan bij afrit 5 (Nuth). Die afrit kwam via de Daelderweg direct uit op het bedrijventerrein. In de nieuwe situatie is de Daelderweg met de Reijmersbekerweg verbonden door een rotonde, zonder connectie met de A76. De nieuwe afrit 5 (Nuth) komt via de Nieuwe Nutherweg uit aan de noordelijke kant op het bedrijventerrein. Voor verkeer vanuit Schinnen is het bedrijventerrein op deze manier bereikbaar.
4.       In geschil is of het college terecht voorzienbaarheid aan WSR heeft tegengeworpen.
Verzoek om tegemoetkoming in schade
5.       WSR heeft op 10 juli 2018 verzocht om tegemoetkoming in schade die het gevolg is van de aanleg van de buitenring. WSR heeft toegelicht dat de inkomensschade is veroorzaakt door het gewijzigde wegverloop en met name door het vervallen van de oorspronkelijke afrit 5 van de A76. Daarmee is volgens WSR ook de ‘bypass-functie’ van de N298 komen te vervallen. Daardoor rijdt er minder verkeer direct langs het autobedrijf waardoor er minder impulsbezoeken zijn en WSR daardoor inkomsten misloopt. De daling in de verkopen van auto’s is vanaf februari 2018 ingezet. WSR stelt naast inkomensschade ook extra kosten te hebben gemaakt, zoals het vaker afspuiten/poetsen van auto's tijdens de aanlegwerkzaamheden van de buitenring en het investeren in omleidingsborden.
6.       Het college heeft het verzoek om tegemoetkoming in schade behandeld op grond van de Regeling nadeelcompensatie Provincie Limburg (hierna: de Regeling).
7.       Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college het verzoek afgewezen, mede onder verwijzing naar het advies van de Schadecommissie Buitenring Parkstad Limburg (de schadecommissie) van 13 december 2019.
8.       Het college heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 2, vierde lid, van de Regeling, waarin is bepaald dat schade die voor de benadeelde redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van zijn beslissing te investeren in het geschade belang niet wordt vergoed.
9.       Volgens het college heeft de investeringsbeslissing in WSR plaatsgevonden op 31 mei 2011. Op die dag is WSR i.o. voor het eerst in het handelsregister vermeld. WSR is vervolgens ingeschreven in het handelsregister op 1 juli 2011. De nadelige verandering van de Reijmersbekerweg en de mogelijke gevolgen daarvan voor de bereikbaarheid volgden al duidelijk uit het op 8 oktober 2010 vastgestelde inpassingsplan, de toelichting daarop en het daarbij behorende referentieontwerp (technische onderbouwing) inclusief 2 kaarten. Het inpassingsplan is bekendgemaakt in de Staatscourant van 26 november 2010, nr. 18604.
10.     Volgens het college is er, anders dan WSR stelt, geen eerdere investeringsbeslissing van WSR. Uit vaste rechtspraak volgt dat de peildatum voor de voorzienbaarheid van de investeringsbeslissing eerder kan liggen wanneer er sprake is van rechtsopvolging onder algemene titel of een daarmee gelijk te stellen wijze van verkrijging (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582) of in het geval van een geruisloze inbreng, waarbij alleen de rechtsvorm van eenzelfde entiteit wijzigt (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6919). Uit de stukken van het handelsregister en de overgelegde stukken blijkt niet van een dergelijke rechtsopvolging of inbreng doordat bijvoorbeeld aandelen van Ratrans zouden zijn ingebracht in WSR. Ook heeft Ratrans een andere bestuurder/aandeelhouder dan WSR. Ratrans BV is opgericht op 22 juli 2010 door [partij B] en [gemachtigde]. De onderneming is op 22 december 2010 overgedragen aan [partij A], terwijl de investeringsbeslissing in WSR heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011.
11.     Daarbij komt dat ook als wordt uitgegaan van een geruisloze inbreng van Ratrans in WSR, volgens het college alsnog actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen aan WSR. Ratrans is opgericht op 22 juli 2010. Op 15 juni 2010 is het ontwerp van het inpassingsplan vastgesteld, waarvan kennisgeving is gedaan in de Staatscourant van 16 juni 2010. nr. 9113. Uit de bekendmaking in de Staatscourant blijkt dat het ontwerp van het inpassingsplan van 17 juni 2010 tot en met 28 juli 2010 ter inzage gelegen. Uit de toelichting op het ontwerpplan (p. 53-55) blijkt dat de aansluiting Nuth deel uitmaakt van het ontwerp-inpassingsplan voor de buitenring. Het voorkeursalternatief is beschreven op p. 54 en op een kaart weergegeven (zie afbeelding 4.10 op p. 55). Op de kaart is zichtbaar dat het onderliggende wegennet ten noorden van Nuth, ter hoogte van de Reijmersbekerweg, deel uitmaakt van het voorkeursalternatief. Dat blijkt ook uit de 1e aanvulling en de 2e aanvulling op het TN/MER BPL en de TN/MER Aansluiting Nuth, dat bij het ontwerp-inpassingsplan ter inzage heeft gelegen. Op basis van deze bekendgemaakte concrete beleidsvoornemens moest een redelijk handelend investeerder rekening houden met een nadelige verandering in de bereikbaarheid van het bedrijventerrein.
12.     Volgens het college bestonden de activiteiten van WSR tijdens haar oprichting alleen uit het exploiteren van een transportbedrijf. WSR stelt niet dat zij schade lijdt in haar transportactiviteiten, maar alleen door de teruglopende verkoop van auto's. De activiteit ‘handelsonderneming (bedrijfs)autohandel’ is pas geregistreerd in het handelsregister op 16 februari 2012. Het was toen voorzienbaar dat de omgeving van de Reijmersbekerweg ingrijpend zou veranderen en dat dat invloed kon hebben op de bereikbaarheid en daarmee op de verkoop van auto's. Ook de activiteiten van Ratrans (en eerdere familiebedrijven) bestonden ten tijde van de oprichting uit het exploiteren van een transportbedrijf en niet uit de handel in auto’s.
Uitspraak van de rechtbank
13.     Volgens de rechtbank spitst het geschil in beroep zich alleen toe op de vraag of de door WSR gestelde inkomensschade redelijkerwijs voorzienbaarheid was. De door WSR gestelde kosten door uitvoering van werkzaamheden van de buitenring zijn niet meer in geschil.
14.     Volgens de rechtbank geldt de start van de autohandel - de activiteit waarin de schade wordt geleden - niet als investeringsbeslissing. De autohandel is (in de huidige omvang) gestart binnen het bestaande bedrijf en hiervoor waren geen investeringen nodig, anders dan administratieve kosten (zoals inschrijvingskosten bij de RDW en Kamer van Koophandel) en kosten voor reclame.
15.     De rechtbank is van oordeel dat de oprichting van Ratrans op 22 juli 2010 door [gemachtigde] en [partij B] aangemerkt moet worden als investeringsbeslissing van de zijde van WSR. Zij waren de enige aandeelhouders van Ratrans BV en zijn de enig aandeelhouders van WSR. Volgens de rechtbank is er geen directe relatie tussen Ratrans BV en een eerdere BV. Pas met de oprichting van Ratrans hebben [gemachtigde en [partij B] eigen kapitaal ingebracht. Dat zij werknemer waren in een eerdere BV van hun vader, [bedrijf], en vervolgens een eigen BV hebben opgericht, waarin hun vader werknemer is geworden, maakt niet dat de oprichting van die eerdere BV al als investeringsbeslissing van de zijde van WSR kan worden gezien. Niet is gebleken van een geruisloze inbreng van [bedrijf 1] in Ratrans.
16.     Uit de door WSR overgelegde geldleningsovereenkomsten kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat in augustus 2009 door WSR of de bestuurders/aandeelhouders van WSR de investeringsbeslissing is genomen om op de Reijmersbekerweg de familieonderneming verder te exploiteren, alleen al omdat in de overeenkomsten niet staat waarvoor de geldlening is aangegaan en nergens uit blijkt waarvoor het geleende geld is gebruikt. Dit blijkt ook niet uit de door de boekhouder van WSR opgestelde verklaring, omdat de daarin vermelde activiteiten niet zijn gespecificeerd.
17.     Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de investeringsbeslissing in ieder geval niet eerder is genomen dan op het moment van de oprichting van Ratrans BV op 22 juli 2010.
18.     Tijdens de oprichting van WSR en Ratrans was het ontwerp van het inpassingsplan bekendgemaakt in de Staatscourant van 16 juni 2010, nr. 9113. Het ontwerp-inpassingsplan is van 17 juni 2010 tot en met 28 juli 2010 ter inzage gelegd. Uit het referentieontwerp, weergegeven in de toelichting op het inpassingsplan onder het kopje ‘Voorkeursalternatief Aansluiting Nuth' (afbeelding 4.2) kan worden afgeleid dat de A76 ter hoogte van de Daelderweg (oude afrit 5 Nuth) geen aansluiting meer zal hebben op het bedrijventerrein. Het college is dus terecht van oordeel dat WSR, door na 16 juni 2010 te investeren in een onderneming op de Reijmersbekerweg, het risico dat het wegverloop zou veranderen op een voor haar nadelige manier actief heeft aanvaard, aldus de rechtbank.
Hoger beroep van WSR en beoordeling door de Afdeling
19.     De Afdeling laat in het midden of het college het verzoek om tegemoetkoming in schade aan had moeten merken als een verzoek om tegemoetkoming in planschade in plaats van een verzoek om nadeelcompensatie. In geschil is of het college het verzoek mocht afwijzen, omdat de nadelige verandering van het wegverloop en de bereikbaarheid van het bedrijventerrein voorzienbaar was voor WSR ten tijde van haar beslissing om te investeren in het geschade belang.
Voorzienbaarheid op basis van het ontwerp-inpassingsplan
20.     WSR betwist dat zij het risico heeft aanvaard dat het wegverloop, waaronder de oude afrit Nuth, zou veranderen en dat daaruit inkomensschade wegens een teruglopende verkoop van tweedehands auto’s zou kunnen voortvloeien. Daartoe betoogt WSR dat de nadelige wijziging niet voorzienbaar was op basis van de publicatie van het ontwerp van het inpassingsplan in de Staatscourant op 16 juni 2010. Het is volgens haar onredelijk om aan te nemen dat een redelijk handelend investeerder op basis van een verwijzing naar een niet vaststaand beleidsvoornemen rekening zou moeten houden met een nadelige verandering, aldus WSR. Het definitieve beleidsvoornemen, de vaststelling van het inpassingsplan, is pas op 8 oktober 2010 gepubliceerd en bekend gemaakt in de Staatscourant van 26 november 2010. Dit was ruim na de investeringsbeslissing van 22 juli 2010. Daarbij komt dat de Afdeling het inpassingsplan uit 2010 heeft vernietigd (zie de uitspraak van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7002). Volgens WSR betekent dit dat zowel het ontwerp-inpassingsplan van 16 juni 2010 als het inpassingsplan van 8 oktober 2010 niet als peildatum voor voorzienbaarheid kan fungeren. Het college heeft in 2012 een nieuw herzien inpassingsplan vastgesteld, ruim na de investeringsbeslissing van WSR.
21.     Dit betoog slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
22.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.23) is voor het aannemen van voorzienbaarheid niet vereist dat, op het tijdstip van investering, verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het tijdstip van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
23.     Anders dan WSR betoogt, is het ontwerp van het inpassingsplan en de daarbij behorende toelichting een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan het nadeel voorzienbaar was. Het voorkeursalternatief is in de toelichting beschreven (p. 54) en op een kaart weergegeven (p. 55). Hierop is te zien dat de A76 ter hoogte van de Daelderweg geen aansluiting meer zal hebben op het bedrijventerrein. De oude afrit 5 (Nuth) staat immers niet meer op de kaart. In plaats daarvan is de Daelderweg met de Reijmersbekerweg verbonden door middel van een rotonde, zonder een verbinding met de A76. In de toelichting wordt ook gewezen op het referentieontwerp, een onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd, Uit dit ontwerp blijkt dat de situatie aan de Reijmersbekerweg ingrijpend zou veranderen. De Reijmersbekerweg wordt onderdeel van de buitenring en het bedrijventerrein zal ter hoogte van de Daelderweg geen aansluiting meer hebben op de A76.
24.     De vernietiging van het inpassingsplan door de Afdeling op 7 december 2011 WSR, betekent niet dat niet langer voorzienbaarheid op grond van het ontwerp-inpassingsplan kan worden aangenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen zijn omstandigheden van na de investeringsbeslissing niet van invloed op de voorzienbaarheid. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1122, onder 4.5 en van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3938 onder 8.2. Daarbij komt dat het inpassingsplan op 11 maart 2015 alsnog onherroepelijk is geworden (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:706). Het ontwerp-inpassingsplan uit 2010 is, voor zover hier relevant, daarbij niet gewijzigd.
Eerdere investeringsbeslissing
25.     WSR betoogt verder dat geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, omdat van een eerdere investeringsbeslissing dan die van 22 juli 2010 moet worden uitgegaan. Daartoe stelt WSR dat Ratrans op 12 juni 2010 een ‘Intentieverklaring tot oprichting van een besloten vennootschap’ heeft ondertekend. Verder is van belang dat Ratrans op 1 mei 2010 een huurovereenkomst is aangegaan met de verhuurder van het pand. Ook hieruit kan worden afgeleid dat WSR/Ratrans al was begonnen met oprichtingshandelingen voordat de provincie haar plannen over de buitenring en de daarmee verbonden wijzing van de onderliggende wegenstructuur bekendmaakte.
26.     Dit betoog slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
27.     Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2442, onder 4.1 volgt dat een investeringsbeslissing niet alleen moet zijn gericht op de locatie waarvan de directe omgeving in nadelige zin verandert, maar ook op de bedrijfsactiviteit waarin de gestelde schade wordt geleden. De intentieverklaring van 12 juni 2010 is geen concrete investeringsbeslissing in Ratrans en ook niet in de locatie daarvan aan de [locatie 1]. Het is een intentie van W. en [partij B] om een BV met de naam Ratrans op te richten. Onder de beoogde werkzaamheden van de onderneming wordt de verkoop van auto's, de activiteit waarin WSR stelt schade te lijden, anders dan het verrichten van transportwerkzaamheden, niet expliciet genoemd. Daarbij komt dat de activiteiten pas vanaf 1 juli 2010 (dus na publicatie van het ontwerp-inpassingsplan op 16 juni 2010 ) voor rekening van Ratrans komen.
28.     De huurovereenkomst van 1 mei 2010 is een overeenkomst tussen verhuurder MBK Transport & Expeditie b.v. en Ratrans BV io als huurder. Op de dag van de overeenkomst hadden W. en [partij B] nog niet daadwerkelijk besloten te investeren in Ratrans. De onderneming is immers pas op 22 juli 2010 opgericht (datum oprichtingsakte). In artikel 3 lid 1 van de huurovereenkomst is daar ook rekening mee gehouden, omdat de huurprijs pas verschuldigd was vanaf 1 augustus 2010.
Voortzetting familiebedrijf
29.     WSR betoogt verder dat risicoaanvaarding niet mag worden tegengeworpen, omdat Ratrans/WSR de voortzetting van een familiebedrijf is. Het familiebedrijf bestaat sinds 1998 en is sinds 2009 gevestigd aan de [locatie 1] (nu de [locatie 2]) in Nuth. Volgens WSR moet er oog zijn voor de feitelijke situatie van bedrijfsopvolging binnen een familieonderneming, die al lange tijd bestaat en zich richt op transport en op de in- en verkoop van auto's. WSR wijst in dit verband op [bedrijf 2] en voortzetting van die onderneming door [partij A] met [bedrijf]. De rechtbank is daarom ten onrechte uitgegaan van 22 juli 2010 (de oprichting van Ratrans) als de dag van de relevante investeringsbeslissing, aldus WSR.
30.     WSR wijst ter ondersteuning van dit betoog op twee geldleningsovereenkomsten van 10 augustus 2009. WSR stelt dat toen de investeringsbeslissing is genomen om op de [locatie 1] de familieonderneming verder te exploiteren. Vóór 2009 bestond de bedrijfsactiviteit van het familiebedrijf voornamelijk uit transport en handel in groente en fruit, maar daarna is ervoor gekozen de onderneming ook te richten op de aan- en verkoop van tweedehands auto's. Dit blijkt volgens WSR ook uit de overgelegde verklaringen van de boekhouder van WSR en de verhuurder van het pand aan de [locatie 1]. Het toevoegen van de activiteit 'autohandel' in het handelsregister op 16 februari 2012 is daarom slechts een formaliteit en dit betekent niet dat dat pas vanaf die dag werd gehandeld in auto’s, aldus WSR.
31.     De Afdeling stelt vast dat de rechtbank is ingegaan op dit betoog van WSR (zie onder 12.4.3 van de uitspraak van de rechtbank). Volgens de rechtbank is er niet gebleken van een geruisloze inbreng van het bedrijf [bedrijf 1] in Ratrans. Dit blijkt niet uit een akte van inbreng, een separate overeenkomst, of anderszins. Uit de oprichtingsakte van Ratrans blijkt niet dat er bijvoorbeeld aandelen van [bedrijf 1] in Ratrans BV zijn ingebracht. Ratrans BV en WSR hebben ook  andere bestuurders/aandeelhouders dan [bedrijf].
Uit de geldleningsovereenkomsten blijkt ook niet van een investeringsbeslissing om de familieonderneming verder te exploiteren op de Reijmersbekerweg. In de overeenkomsten staat niet waarvoor de geldlening is aangegaan en nergens blijkt waarvoor het geleende geld is gebruikt. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde verklaringen.
32.     Uit het betoog van WSR in hoger beroep volgt niet waarom de overwegingen van de rechtbank op dit punt onjuist zouden zijn. WSR herhaalt slechts wat in beroep is gezegd en waar de rechtbank al over heeft geoordeeld.
33.     Het betoog slaagt niet.
Normaal ondernemersrisico
34.     Het betoog van WSR dat de schade niet binnen haar ondernemersrisico valt, behoeft geen bespreking. Het college is terecht van oordeel dat WSR het risico op het gestelde nadeel actief heeft aanvaard op het moment van de investeringsbeslissing. Aan de omvang van het normale ondernemersrisico wordt dan niet meer toegekomen.
Kosten door stofoverlast
35.     WSR betoogt in hoger beroep dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten (€ 4.352,- vermeerderd met kosten van rechtsbijstand van € 1000,-) als gevolg van stofoverlast door de aanleg van de buitenring.
36.     Het college wijst op rechtspraak van de Afdeling, waaruit volgt dat dat een in eerste aanleg ingetrokken beroepsgrond geen onderwerp van beoordeling meer is in hoger beroep. Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG3411, onder 2.4 en van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH3996, onder 2.8.4.
37.     De Afdeling is van oordeel dat het college dit betoog terecht heeft voorgedragen. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat die kosten niet meer in geschil zijn (zie onder 8 en 9 van die uitspraak). De rechtbank heeft vastgesteld dat WSR tijdens de zitting bij de rechtbank zelf heeft gesteld dat de gestelde tijdelijke schade in de vorm van het vaker poetsen van auto's niet meer aan de orde is. WSR kan hier dan ook niet op terugkomen in hoger beroep. WSR heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de schadecommissie in een advies van 8 november 2018 heeft toegezegd dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
38.     Het betoog slaagt niet.
Incidenteel hoger beroep van het college
39.     Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van WSR gegrond wordt verklaard. Omdat dit hoger beroep ongegrond is verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en komt de Afdeling niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college.
Conclusie
40.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
41.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
299