ECLI:NL:RVS:2024:1053

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202202483/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing rectificatie Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 maart 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om rectificatie van gegevens in de Basisregistratie Personen (brp) ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 30 april 2021 het verzoek van [appellant] om rectificatie afgewezen, omdat de bewaartermijn voor de gegevens was verstreken. [appellant] stelde dat hij in de periode van 4 september 1998 tot 9 maart 1999 op een bepaald adres in Dordrecht woonde, terwijl in de brp stond dat van hem geen adres bekend was. Hij overhandigde een verklaring van de verhuurder als bewijs, maar het college oordeelde dat het aan [appellant] was om te bewijzen dat de gegevens onjuist waren.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de geregistreerde adresgegevens feitelijk onjuist waren. De verhuurdersverklaring werd niet als brondocument erkend, en het ontbreken van een identiteitsbewijs van de opsteller maakte de objectiviteit ervan twijfelachtig. Ook werd geoordeeld dat bewijsnood niet relevant was, omdat [appellant] niet had aangetoond dat het onmogelijk was om ander bewijs te verkrijgen.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelde dat de gegevens in de brp betrouwbaar moeten zijn en dat voor wijziging van geregistreerde gegevens buiten redelijke twijfel moet zijn dat de nieuwe gegevens juist zijn. Aangezien [appellant] niet het nodige bewijs had geleverd, werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

202202483/1/A3.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022 in zaak nr. 21/4799 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om rectificatie van over hem opgenomen gegevens in de Basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1693, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I. Car, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Badal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft het college verzocht, zoals nader toegelicht op de zitting bij de Afdeling, om rectificatie van de over hem in de brp opgenomen gegevens voor de periode van 4 september 1998 tot 9 maart 1999. In de brp is over die periode opgenomen dat van [appellant] geen adres bekend is. [appellant] wil dit gewijzigd zien, omdat hij in die periode, net als in de periodes daarvoor en daarna, op het adres [locatie] in Dordrecht (hierna: het adres) woonde. Ter staving van zijn verzoek heeft [appellant] een verklaring van de verhuurder, die dateert van 7 mei 2000, overgelegd.
Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat ingevolge artikel 4, in samenhang met bijlage 6, van de Regeling brp de bewaartermijn voor die gegevens is verstreken. Het college kan daarom niet vaststellen of de opgenomen gegevens onjuist zijn. Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het aan [appellant] is om te bewijzen dat de over hem in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Het door [appellant] overgelegde bewijs, de verklaring van de verhuurder, is onvoldoende voor wijziging van de gegevens, aldus het college.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de van hem in de brp geregistreerde adresgegevens over de in geschil zijnde periode van 4 september 1998 tot 9 maart 1999 feitelijk onjuist zijn. De door [appellant] overgelegde verhuurdersverklaring is geen brondocument en vanwege het ontbreken van een kopie van een identiteitsbewijs van de opsteller, kan de objectiviteit daarvan niet worden geverifieerd en vastgesteld.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat, voor zover bewijsnood al een criterium zou zijn dat relevant is voor de toepassing van de Wet brp, het beroep van [appellant] op bewijsnood niet slaagt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het volstrekt onmogelijk is om aan andere bewijsstukken te komen en hij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hij heeft ondernomen om andere bewijsstukken te vergaren.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij er niet in is geslaagd om aan te tonen dat van hem in de brp geregistreerde adresgegevens over de in geschil zijnde periode feitelijk onjuist zijn. Dat de verklaring geen brondocument is, doet niet af aan de objectiviteit, zodat hieraan weldegelijk waarde dient te worden gehecht. Omdat dit door de rechtbank niet is onderkend, is de uitspraak ondeugdelijk gemotiveerd.
4.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hem gestelde bewijsnood, omdat hij wel een begin van bewijs heeft geleverd en in redelijkheid niet meer van hem gevergd kan worden.
Oordeel van de Afdeling
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1245, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van in de brp geregistreerde gegevens is niet langer vereist dat onomstotelijk vast moet staan dat die gegevens onjuist zijn. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, deze voorheen gehanteerde toetsingsmaatstaf genuanceerd. De nieuwe toetsingsmaatstaf is - kort gezegd - dat voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens buiten redelijke twijfel moet zijn dat de nieuwe gegevens juist zijn.
6.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1. tot en met 5.6. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat, hoewel de hiervoor onder 5. genoemde toetsingsmaatstaf is genuanceerd na de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak niet ondeugdelijk is gemotiveerd. De omstandigheid dat het [appellant] niet is gelukt om het nodige bewijs te leveren, mede gelet op het tijdsverloop en de verstreken bewaartermijn, kan niet voor rekening van het college komen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Dit betekent dat [appellant] niet buiten redelijke twijfel aannemelijk heeft gemaakt dat de over hem in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn.
Slotsom
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
85-1072