ECLI:NL:RBROT:2022:1693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/4799
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging adresgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had verzocht om wijziging van zijn adresgegevens in de basisregistratie personen (brp) over de periode van 4 september 1998 tot en met 8 maart 1999. De rechtbank oordeelde dat eiser er niet in was geslaagd aan te tonen dat de geregistreerde adresgegevens feitelijk onjuist waren. De door eiser overgelegde verhuurdersverklaring van 7 mei 2000 werd niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet als brondocument kon worden geverifieerd. Eiser had ook een beroep gedaan op bewijsnood, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat het onmogelijk was om ander bewijs te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek om wijziging van de adresgegevens terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P.A.M. Badel.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het wijzigen van zijn adresgegevens in de basisregistratie personen (brp) afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 8 september 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. I. Car, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Ook is verschenen de tolk [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stond per 27 mei 1998 in de brp ingeschreven op het adres [adres]. De gemeente Dordrecht heeft eiser per 4 september 1998 ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Eiser stond per 9 maart 1999 wederom in de brp ingeschreven op het adres [adres].
1.2.
Op 19 mei 2020 heeft eiser aan verweerder verzocht om aanpassing van zijn brp-gegevens over de periode van het vierde kwartaal van 1998 tot en met het vierde kwartaal van 2008. Eiser heeft verweerder op 15 juli 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 7 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Bij uitspraak van 24 september 2020 heeft deze rechtbank (ROT 20/4193) het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
1.3.
Bij brief van 25 maart 2021 heeft verweerder aan eiser verzocht om duidelijk aan te geven welke gegevens er gewijzigd moeten worden en wat de reden hiervoor is. Bij brief van 15 april 2021 heeft eiser medegedeeld dat het verzoek strekt tot inschrijving in de brp over de periode van 27 mei 1998 tot 9 maart 1999 op het adres [adres]. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – voor zover voor deze uitspraak van belang – het volgende in. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de adresgegevens van eiser over de periode van 27 mei 1998 tot 9 maart 1999 onjuist in de brp zijn geregistreerd. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd bewijs te leveren op grond waarvan zijn adresgegevens moeten worden gewijzigd. De overgelegde verhuurdersverklaring is hiertoe volgens verweerder niet voldoende. Hierbij komt dat verweerder, als gevolg van het feit dat het verzoek ziet op een periode van meer dan 10 jaar geleden, (eventuele) geschriften en andere bescheiden die betrekking hebben op de in geschil zijnde periode niet meer heeft kunnen raadplegen.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat zijn aanvraag om wijziging van zijn adresgegevens in de brp ten onrechte is afgewezen. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij heeft aangetoond dat hij gedurende de in geschil zijnde periode woonachtig was op voornoemd adres in [plaatsnaam]. De door hem ingebrachte verhuurderverklaring van 7 mei 2000 is, bij gebreke aan indicaties voor de onjuistheid hiervan, voldoende bewijs hiervoor. Indien verweerder desondanks twijfelt aan de juistheid van de verhuurdersverklaring, had het op zijn weg gelegen om nader onderzoek te verrichten. Voor zover zou worden geoordeeld dat eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, stelt eiser zich subsidiair op het standpunt dat hij in bewijsnood verkeert.
Juridisch kader
4. De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wet basisregistratie personen (Wet brp) en de Regeling basisregistratie personen (Regeling brp), zoals geldend ten tijde van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat partijen verdeeld houdt of verweerder terecht heeft geweigerd om eiser over de periode van 4 september 1998 tot en met 8 maart 1999 (alsnog) in de brp in te schrijven op het adres [adres].
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1741, en van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3262 – is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp ook gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. De bewijslast en het bewijsrisico om de onjuistheid van de in de brp opgenomen gegevens aan te tonen rust op de aanvrager.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aan te tonen dat de van hem in de brp geregistreerde adresgegevens over de periode van 4 september 1998 tot en met 8 maart 1999 feitelijk onjuist zijn. Aan de door eiser overgelegde verhuurdersverklaring van 7 mei 2000 kan in dit verband niet de waarde en betekenis worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien, nu deze verklaring geen brondocument is en bovendien – reeds vanwege het ontbreken van een kopie van een identiteitsbewijs van de opsteller daarvan – de objectiviteit daarvan niet kan worden geverifieerd en vastgesteld.
5.4.
Eiser heeft subsidiair een beroep gedaan op bewijsnood. Voor zover ‘bewijsnood’ al een criterium zou zijn dat relevant is voor de toepassing van (artikel 2.58 en verder van) de Wet brp, slaagt eisers beroep op bewijsnood niet, reeds nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het volstrekt onmogelijk is om aan andere bewijsstukken te komen en niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hij heeft ondernomen om andere bewijsstukken te vergaren.
5.5.
De stelling van eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten, volgt de rechtbank niet, nu de bewijslast in beginsel op eiser rust en eiser hieraan niet (in voldoende mate) heeft voldaan. Overigens heeft verweerder nog wel de gemeente Dordrecht benaderd met het verzoek om documenten betreffende de adresregistratie in de periode in geding, maar deze documenten bleken niet meer beschikbaar omdat de bewaartermijn daarvoor (ruimschoots) was verstreken.
5.6.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder het verzoek van eiser om wijziging van zijn adresgegevens in de brp terecht niet heeft ingewilligd. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen (Wet brp)
Op grond van artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp bevat het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16, van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, de aan te brengen wijzigingen.
Op grond van artikel 2.60, aanhef en onder g, van de Wet Brp wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 2.55 tot en met 2.59, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Regeling basisregistratie personen (Regeling brp)
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling brp zijn de te bewaren geschriften en andere bescheiden, ongeacht hun vorm, die de verantwoordelijke heeft gebruikt in verband met de verwerking van gegevens in de basisregistratie, vermeld in de lijst die als bijlage 6 bij deze regeling is gevoegd.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Regeling brp worden de in het eerste lid bedoelde geschriften en andere bescheiden met het oog op het gebruik daarvan bij de uitvoering van de Wet brp bewaard gedurende de in de lijst vermelde termijnen.
Op grond van bijlage 6 bij de Regeling brp is de bewaartermijn van alle overige bescheiden verband houdend met de verwerking van persoonsgegevens in de basisregistratie (onder meer onderzoeksdossiers, bescheiden betreffende een procedure ingevolge artikel 2.60 van de Wet brp) 10 jaar.