202108172/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna de rechtbank) van 14 oktober 2021 in zaken 09/619101 09/618723 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2021 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 14 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen beide besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 1 februari 2023.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont samen met zijn [echtgenote] en de dochter van [echtgenote]. De dochter van [echtgenote] heeft op 30 september 2021 een melding van huiselijk geweld bij de politie gedaan. [echtgenote] en haar dochter hebben verklaard dat zij door [appellant] zijn mishandeld. Spanningen, ruzies en fysiek geweld komen volgens hen vaker voor. De burgemeester heeft uit de feiten en omstandigheden afgeleid dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van [echtgenote] en haar dochter, of een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Hij heeft daarom aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen. De burgemeester heeft het huisverbod vervolgens verlengd voor de duur van achttien dagen, omdat de situatie nog niet voldoende gestabiliseerd was en nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt.
Wettelijk kader
2. Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen."
Artikel 9, eerste lid, van de Wth, luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing."
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod aan [appellant] op te leggen, omdat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [echtgenote] en de dochter van [echtgenote], althans in ieder geval een dreiging van dat gevaar opleverde en dat een afkoelingsperiode noodzakelijk was. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester redelijkerwijs gebruik mogen maken van deze bevoegdheid. Ook is het huisverbod op goede gronden verlengd. Op het moment van de verlenging was weliswaar een begin gemaakt met de hulpverlening, maar er waren nog geen veiligheidsafspraken tussen betrokkenen gemaakt, hetgeen wel noodzakelijk is om een veilige terugkeer van verzoeker in de woning te garanderen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake was van een ernstig vermoeden van onmiddellijk en ernstig gevaar in de zin van artikel 2 van de Wth. Hij voert daartoe aan dat het opleggen van het huisverbod is gebaseerd op twijfel en niet op een deugdelijk onderzoek en zorgvuldige afweging.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod redelijkerwijs mocht verlengen. Hij voert daartoe aan dat de crisisdienst ten onrechte heeft geadviseerd om het huisverbod te verlengen. [appellant] betwist dat hij zich niet openstelt voor hulpverlening en stelt dat hij ten onrechte niet is benaderd voor hulpverlening. De burgemeester heeft volgens hem ten onrechte het tweede gesprek niet afgewacht. De relatie tussen hem en zijn echtgenote en haar dochter is volgens hem prima. Ook is hij door de verlenging buitenproportioneel benadeeld.
Beoordeling van het hoger beroep
Het opleggen van het huisverbod
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:309, is een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De wetgever heeft bepaald dat het huisverbod ook kan worden ingezet wanneer situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Als dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. 5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig vermoeden van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid voor [echtgenote] en haar dochter opleverde. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uiteen gezet welke feiten en omstandigheden aan het opleggen van het huisverbod ten grondslag zijn gelegd. Hoewel [appellant] betwist dat de blauwe plek en schaafwond bij [echtgenote] en de dochter van [echtgenote] zijn ontstaan doordat hij hen sloeg en schopte of duwde heeft hij wel verklaard dat een incident heeft plaatsgevonden. De politie heeft bij binnenkomst iets anders geconstateerd. De politie trof [echtgenote] en haar dochter zeer emotioneel aan. Zij verklaarden meteen dat [appellant] [echtgenote] had geslagen en de dochter van [echtgenote] had geduwd. [echtgenote] had een blauwe plek op haar been en de dochter van [echtgenote] had een schaafwond. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2906, onder 2.2). 5.2. De HOvJ en de hulpverleningsdiensten hebben met betrokkenen gesproken en het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) ingevuld. Hieruit volgt dat de relatie tussen [appellant] en [echtgenote] duurzaam ontwricht lijkt te zijn. Zonder inzet van professionele hulpverlening zullen [appellant] en [echtgenote] waarschijnlijk blijven hangen in de vicieuze cirkel van geweld. Uit de gesprekken met betrokkenen volgt dat de dochter van [echtgenote] op de tweede plaats wordt gezet. Dit is volgens de HOvJ zorgelijk, omdat de dochter van [echtgenote] getuige en slachtoffer is van het gepleegde huiselijke geweld. Er is daarom behoefte aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. De burgemeester stelt dat hij bij zijn beslissing rekening heeft gehouden met de mate van geweld, de frequentie, het vermoeden van voortduring van geweld en de afwegingen uit het RiHG. Hieruit kan worden afgeleid dat het besluit tot het opleggen van het huisverbod is genomen na deugdelijk onderzoek en een zorgvuldige afweging van alle belangen. Daarnaast blijkt uit de besluiten dat voldoende is gemotiveerd op grond van welke overwegingen het besluit is genomen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
De verlenging van het huisverbod
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3515, is bij de beoordeling of de ernstige en onmiddellijke dreiging of het ernstige vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. 6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het huisverbod op goede gronden is verlengd. Hoewel op het moment van de verlenging een begin was gemaakt met de hulpverlening, waren er voldoende omstandigheden en feiten die een verlenging rechtvaardigden. Zo waren er nog geen veiligheidsafspraken met betrokkenen gemaakt. De Afdeling volgt de rechtbank in haar overweging dat de burgemeester dit wel noodzakelijk heeft mogen vinden om een veilige terugkeer van [appellant] in de woning te garanderen. Uit het zorgadvies volgt dat [echtgenote] het incident inmiddels nuanceert maar ook aan heeft gegeven dat zij in het verleden vaker is mishandeld in aanwezigheid van haar dochter. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester van belang heeft mogen achten dat nog niet was gesproken met de dochter van [echtgenote] terwijl was gebleken dat de dochter [appellant] al geruime tijd ontweek gelet op de problemen. Omdat de dreiging nog aanwezig was en meer inzicht bestond in de aard en ernst van de problemen hoefde de rechtbank geen grond te zien voor het oordeel dat de burgemeester het aangekondigde gesprek tussen [appellant], [echtgenote] en de hulpverlening had moeten afwachten voordat hij het besluit tot verlenging nam. Evenmin bestaat reden voor het oordeel dat [appellant] door de verlenging buitenproportioneel is benadeeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023
317-1031