201900497/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ens, gemeente Noordoostpolder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2018 in zaak nr. C/16/467854 FL RK 18/1903 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Noordoostpolder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2018 heeft de burgemeester aan [persoon] (hierna: de vrouw) een huisverbod opgelegd voor de periode van 28 september 2018 18:30 uur tot 8 oktober 2018 18:30 uur voor de woning aan de [locatie] te Ens (hierna: de woning).
Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2019, waar [appellant], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Smit, zijn verschenen.
Bij brief van 8 augustus 2019 heeft [appellant] zich naar aanleiding van de zitting tot de voorzitter gewend. Omdat de brief is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek ter zitting en geen aanleiding geeft het onderzoek te heropenen, blijft de brief buiten beschouwing van het hoger beroep.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft het besluit van 28 september 2018 gebaseerd op een door de hulpofficier van justitie ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) en een door de hulpofficier van justitie op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2018. Volgens de burgemeester volgt uit deze stukken dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [appellant] of de betrokkenen oplevert.
Hoger beroep
2. [appellant] bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester zich op goede gronden op dat standpunt heeft gesteld en dat hij in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot oplegging van het huisverbod gebruik heeft kunnen maken. Volgens [appellant] zijn de in het RiHG vermelde bevindingen niet juist en wil zijn zoon zijn tegenover de politie afgelegde, in het RiHG opgenomen verklaringen intrekken. De burgemeester heeft bij de belangenafweging geen acht geslagen op het feit dat de vrouw invalide en hulpbehoevend is. De vrouw, die hartproblemen heeft en aan een paniekstoornis lijdt, is in de kou op straat gezet en aan haar lot overgelaten, aldus [appellant]. Hij verzoekt de Afdeling de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van de als gevolg van het huisverbod geleden schade.
2.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod luidt:
"De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. [-]"
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3017), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1067), heeft de wetgever bepaald dat het huisverbod ook kan worden ingezet wanneer situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. 2.3. Uit het RiHG en het proces-verbaal van 28 september 2018 volgt dat de wijkagent naar aanleiding van een melding van een verwarde vrouw op het adres [locatie] te Ens een onderzoek bij de woning heeft ingesteld. Daarbij is vastgesteld dat het raam van de badkamer of van een andere ruimte van de woning van binnenuit was vernield en dat een groot deel van de inboedel van de woning kennelijk met opzet was vernield. Uit informatie van onder meer de politie en de meerderjarige zoon van [appellant] en de vrouw blijkt dat in 2017 en 2018, ook na diverse interventies door de GGD Flevoland, GGZ Centraal Flevoland en reclasseringstoezicht, de vrouw herhaaldelijk vernielingen in en aan de woning heeft aangericht en dat zij [appellant] intimideert. Op 13 augustus 2017 is naar aanleiding van huiselijk geweld een RiHG opgesteld. Dat heeft toen niet geleid tot het opleggen van een huisverbod. Wel zijn concrete veiligheidsafspraken gemaakt. De daarbij geboden hulp is na enkele weken door de vrouw en [appellant] beëindigd. Vrijwillige hulpverlening wordt door hen op afstand gehouden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester gelet op deze feiten en omstandigheden heeft mogen aannemen dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor [appellant] of de betrokkenen voordeed en dat er een acute en dringende behoefte was aan het creëren van een afkoelingsperiode om verdere escalatie te voorkomen, zodat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een huisverbod.
Het huisverbod heeft mede ten doel gehad hulpverlening voor de vrouw en [appellant] op gang te brengen. De burgemeester heeft het huisverbod op 5 oktober 2018 ook ingetrokken nadat een systeemgesprek met hen heeft plaatsgevonden waarbij afspraken over hulpverlening zijn gemaakt.
Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] met instemming van de gemachtigde van de burgemeester een schriftelijke verklaring van de zoon van [appellant] en de vrouw overgelegd, waarin deze een beschrijving heeft gegeven van de situatie en heeft meegedeeld dat hij teleurgesteld is in de oplegging van het huisverbod, omdat zijn moeder daarbij niet goed is opgevangen en deze maatregel niet heeft geleid tot een passende behandeling van zijn moeder en begeleiding van zijn ouders. In de verklaring van de zoon staan geen feiten of omstandigheden die een ander licht werpen op wat hij de politie over de situatie in zijn ouderlijke woning heeft verteld.
Dat betekent dat uit de verklaring niet blijkt dat het huisverbod ten onrechte of op onjuiste gronden is opgelegd. Dat passende behandeling en begeleiding niet het resultaat is geweest van het huisverbod, zoals de zoon stelt, betekent niet dat het huisverbod niet had mogen worden opgelegd.
Uit het besluit van 28 september 2018 blijkt dat de burgemeester bij het maken van de belangenafweging rekening heeft gehouden met de medische gesteldheid van de vrouw en dat bij de oplegging van het huisverbod noodopvang via Kwintes GGZ te Emmeloord aan haar is aangeboden. Ter zitting bij de Afdeling is vastgesteld dat de vrouw tijdens het huisverbod, na een kort verblijf bij Kwintes GGZ, in een hotel heeft verbleven. De burgemeester heeft in de belangenafweging voorts mogen betrekken dat de vrouw en [appellant] elke vorm van hulpverlening weigerden en dat de vrouw veel onrust en onveiligheid in het leven van [appellant] veroorzaakte. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Gezien het vorenstaande doet zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voor op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken. Het besluit dat volgens [appellant] tot schade heeft geleid, is niet onrechtmatig. Het verzoek tot vergoeding van die schade zal reeds daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Daalder w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
598.