202106764/1/A3.
Datum uitspraak: 30 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenechter Amsterdam van 10 september 2021 in zaak nrs. C/13/706947 FA RK 21/5617 en C/13/706948 KG 21/738 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2021 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor een periode van tien dagen.
Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft de burgemeester het opgelegde huisverbod met een aansluitende periode van achttien dagen verlengd.
Bij mondelinge uitspraak van 10 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 22 augustus 2021 ongegrond verklaard. Het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking had op het voortduren van het huisverbod na 10 september 2021. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.G. van Raab van Canstein, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.R. Bisoen, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.E. van de Voort, advocaat te Bingelrade.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft aan [appellant] het huisverbod opgelegd van 22 augustus 2021 tot 1 september 2021 voor de woning aan de [locatie] te Amstelveen. Het verbod omvat ook een verbod voor [appellant] om contact op te nemen met [partij] en hun twee minderjarige kinderen. Het huisverbod is opgelegd omdat tussen [appellant] en [partij] een confrontatie heeft plaatsgevonden. De verklaringen van [appellant] en [partij] daarover zijn niet in overeenstemming met elkaar. Op 21 augustus 2021 kwam [appellant] erachter dat [partij] met een andere man, met wie zij een buitenechtelijke relatie had, in hun woning was. [appellant] stelt dat de voordeur van de woning op slot was en hij daarom de woning niet kon betreden. Hij zou een ruitje van de voordeur gebroken hebben om de woning te betreden. [partij] heeft die nacht ergens anders geslapen. Op 22 augustus 2021 is [partij] naar huis teruggekomen. [appellant] heeft toen [partij] geweigerd in hun woning binnen te laten. [partij] stelt dat hij haar heeft geslagen en geduwd toen zij de woning wilde betreden. [appellant] zou tegen haar hebben gezegd dat zij hun kinderen niet meer mag zien. Hierop heeft [partij] de politie gebeld. De politie heeft geconstateerd dat zij bloed aan haar pols en een blauwe plek op haar gezicht had en dat huidbeschadiging zichtbaar was op haar arm en enkel. [appellant] heeft ontkend geweld te hebben gebruikt.
1.1. De burgemeester heeft bij het besluit van 31 augustus 2021 het huisverbod verlengd tot 19 september 2021. Daartoe heeft hij besloten omdat geen veiligheids- en ouderschapsafspraken konden worden gemaakt, waardoor terugkeer van [appellant] naar huis nog steeds een risico vormde. Het belang van [partij] om zich vrijelijk in en om de woning te kunnen begeven en voor de kinderen te kunnen zorgen prevaleerde volgens de burgemeester boven het belang van [appellant] om na de periode van tien dagen weer naar huis te gaan.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huisverbod terecht is opgelegd omdat tussen [appellant] en [partij] een confrontatie heeft plaatsgevonden. Mede omdat [appellant] over een logeeradres beschikte en [partij] de zorg voor de kinderen draagt, mocht de burgemeester besluiten tot het opleggen van het huisverbod. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester mocht besluiten tot verlenging van het huisverbod omdat het ernstig vermoeden bestond, dat de dreiging van gevaar voor de veiligheid van [partij] en de kinderen zou voortduren. Omdat op de zitting bij de rechtbank omstandigheden naar voren zijn gebracht die aannemelijk maken dat niet langer sprake was van een onveilige situatie voor [partij], diende voortzetting van het huisverbod naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk doel meer.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat zijn aanwezigheid in de woning geen ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. De feiten en omstandigheden vormden onvoldoende grondslag voor het huisverbod. Voorts was de verlenging van het huisverbod onrechtmatig. Hij heeft zich niet verzet tegen het opstellen van een ouderschapsplan of het maken van afspraken met [partij]. Verder heeft de burgemeester de bevoegdheid om een huisverbod op te leggen en te verlengen, gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld.
Beoordeling
Leverde de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar op, of bestond een ernstig vermoeden van dit gevaar?
4. Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen […] of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]."
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2379, onder 3.1, is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren. 4.2. De burgemeester heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig vermoeden van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid opleverde voor [partij] en hun kinderen. Vaststaat dat tussen [appellant] en [partij] een confrontatie heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet betwist dat [partij] de zorg voor de kinderen heeft. De burgemeester heeft aan zijn besluit onder meer het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ten grondslag gelegd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 14) volgt dat het RiHG een beoordelingsinstrument is waarin wordt geadviseerd of bij een situatie van mogelijk huiselijk geweld een huisverbod moet worden opgelegd. Zoals uit het RiHG blijkt, wordt gekeken naar ‘de mogelijke pleger van huiselijk geweld’, ‘het verloop van het incident’ en ‘de achtergrond waarbinnen het huiselijk geweld of dreiging hiervan zich afspeelde’. Volgens het RiHG had [appellant] op de onderdelen ‘verloop van het incident’ en ‘achtergrond waarbinnen het huiselijk geweld of dreiging hiervan zich afspeelde’, een hoog risico. De politie heeft ter plaatse geconstateerd dat [appellant] zeer gespannen was en dat [partij] verwondingen had op haar lichaam, waaronder een blauwe plek in haar gezicht. Deze omstandigheden zijn van dien aard, dat de bevoegdheid tot oplegging van het huisverbod bestond. De burgemeester heeft daarbij de veiligheid van [partij] en de kinderen, alsmede het creëren van een adempauze, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] om de woning vrijelijk te betreden en contact op te nemen met [partij] en de kinderen, zoals ook de rechtbank heeft overwogen.
Dat [partij] geen aangifte heeft gedaan en [appellant] geen antecedenten op zijn naam heeft staan, behoefde niet aan de oplegging van het huisverbod in de weg te staan. Het huisverbod strekt blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven situatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar een situatie is ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2).
4.3. Het betoog slaagt niet.
Heeft de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortgezet?
5. Artikel 9, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. […]."
5.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1108, onder 5, is bij de beoordeling of de ernstige en onmiddellijke dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. De burgemeester heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het ernstige vermoeden van de dreiging van het gevaar zich voortzette. Uit het zorgadvies van het Sociaal team Amstelveen/Aalsmeer volgt dat [appellant] geen hulp accepteerde en dat het Sociaal team niet in staat was om een ouderschapsplan op te stellen. Ook konden geen afspraken gemaakt worden om de veiligheid te vergroten. [appellant] bleef zich op het standpunt stellen dat [partij] zich moest laten behandelen. Het doel van het huisverbod, namelijk het voorkomen van escalatie en het op gang brengen van hulpverlening, was op het ogenblik van verlenging van het huisverbod dus nog niet bereikt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij destijds bereid was om afspraken over de kinderen en de veiligheid te maken. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de burgemeester heeft mogen besluiten tot verlenging van het huisverbod.
5.2. Het betoog slaagt niet.
Heeft de burgemeester de bevoegdheid tot het opleggen en het verlengen van een huisverbod gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend?
6. Artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend."
6.1. De burgemeester heeft het huisverbod en de verlenging daarvan voorzien van de motivering dat hij de veiligheid van [partij] en de kinderen wilde vergroten, een adempauze wilde creëren en meer tijd wilde geven om veiligheidsafspraken te maken. Niet is gebleken dat de burgemeester een ander doel voor ogen had voor het opleggen en het verlengen van het huisverbod dan waarvoor de bevoegdheid is bedoeld. Dat het huisverbod ook kan worden benut om goede familierechterlijke afspraken te maken over het contact met de kinderen, maakt dat niet anders. De aanleiding voor het huisverbod was de confrontatie en het geconstateerde letsel bij [partij].
6.2. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7.1. [appellant] heeft verzocht om schadevergoeding. Omdat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermelde omstandigheden voordoet op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek worden afgewezen.
7.2. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022
280-990