202106554/1/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 18 augustus 2021 in zaak nr. 20/6756 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het college het verzoek van [appellante] om de familierechtelijke band tussen haar en haar zoon vast te leggen in de Basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2023. Namens [appellante] is verschenen mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Amsterdam. Het college is vertegenwoordigd door mr. R.E. Laman.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante bepalingen in de zaak, waaronder die van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp), zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] is op [geboortedatum] 1992 geboren in Angola. Zij heeft zich in 1995 in Nederland gevestigd en in 2004 heeft zij de Nederlandse nationaliteit gekregen. [appellante] was acht maanden zwanger toen zij vanuit Nederland naar Canada is gereisd. Daar heeft zij onder een gefingeerde naam asiel aangevraagd. Op 28 februari 2013 is [appellante] in Canada bevallen van een zoon. [appellante] heeft een kopie overlegd waarop staat vermeld: "Statement of Life Birth" (hierna: de geboorteakte). Hieruit kan worden opgemaakt dat de moeder is: [andere voor- en achternaam], geboren te Kinshasa (Congo) op [geboortedatum] 1990. De zoon heeft de Canadese nationaliteit. Sinds 2016 verblijven [appellante] (onder haar echte naam) en haar zoon weer in Nederland. De zoon is ingeschreven in de brp, maar omdat de naam van de moeder op de geboorteakte van de zoon een andere is dan "[appellante]" is in de brp geen familierechtelijke band tussen [appellante] en haar zoon geregistreerd. [appellante] heeft verzocht de in de brp geregistreerde persoonsgegevens van de zoon aan te passen en de familierechtelijke band tussen hen vast te leggen.
3. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat niet vast staat dat [appellante] de juridische moeder is van de zoon. Dit volgt uit een beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2020, kenmerk C/09/582103. Volgens het college moet [appellante] de geboorteakte in Canada laten aanpassen. Pas daarna kan [appellante] als juridische moeder van de zoon in de brp worden opgenomen. Dit standpunt heeft het college in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Volgens het college is niet duidelijk wat er in Canada is gebeurd. Er zou sprake kunnen zijn van draagmoederschap of eiceldonatie. Aan de motivering heeft het college toegevoegd dat het besluit [appellante] en de zoon niet belemmert in de uitoefening van hun privéleven en ook niet het recht van de zoon op een identiteit schendt.
4. De rechtbank is het college in zijn standpunt gevolgd. De gegevens in de brp kunnen alleen worden gewijzigd als de geboorteakte van de zoon in Canada is aangepast. Daarnaast is de afwijzing van het verzoek volgens de rechtbank niet in strijd met de artikelen 3 en 7 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Hoger beroep
Verzoek om procedure aan te houden
5. [appellante] heeft bij brief van 12 juli 2023 verzocht de zaak aan te houden, omdat in de tussentijd een zogenoemde affadavit in Canada is ingediend om de geboorteakte van de zoon te laten wijzigen. De Afdeling ziet geen aanleiding om de procedure aan te houden. De rechtmatigheid van het besluit van 1 december 2020 wordt beoordeeld naar de feiten en omstandigheden op dat moment.
Beoordeling brondocumenten
6. [appellante] stelt dat, anders dan het college en de rechtbank menen, uit de beschikking van de rechtbank van 20 maart 2020 juist het bewijs volgt dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Die beschikking is een brondocument. Het is excessief formalistisch en onevenredig van het college om van een burger met een laag inkomen te verwachten dat die in Canada juridische procedures start om de geboorteakte aan te laten passen. De rechtbank gaat ten onrechte niet in op de bewijsnood en het DNA-onderzoek dat is verricht. Twijfel over het juridisch moederschap kan er volgens [appellante] gelet op artikel 1:198 van het Burgerlijk Wetboek niet bestaan. De rechtbank heeft ten onrechte uitsluitend oog voor de ‘rangorde’ van de brondocumenten.
[appellante] acht het niet opnemen van de juiste moedergegevens onevenredig. De Wet brp wordt excessief gevolgd en de uitkomst daarvan gaat in tegen de bedoeling van de wet. De zoon leeft inmiddels tien jaar zonder moeder in de brp. Het college heeft nagelaten aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te toetsen, zo voert [appellante] aan.
6.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, worden de betreffende gegevens in de brp gewijzigd. Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden, of de verzoeker brondocumenten heeft overgelegd die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord wordt, wordt toegekomen aan de vraag, of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld, of aan de toetsingsmaatstaf is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
6.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college [appellante] niet als de juridische moeder van de zoon in de brp hoefde te registreren.
De zoon staat vanaf 15 mei 2017 in de brp ingeschreven. Als brondocument is daarvoor zijn Canadese paspoort gebruikt. Er zijn nog geen afstammingsgegevens - waaronder de familierechtelijke band tussen de zoon en [appellante] moet worden begrepen - op de persoonslijst van de zoon vermeld. Van belang is dat het college op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp de gegevens dat [appellante] de juridische moeder is moet ontlenen aan een geschrift als bedoeld in dat artikellid. [appellante] heeft een dergelijk geschrift niet overgelegd. De Afdeling licht dit als volgt toe.
[appellante] betoogt op zichzelf terecht dat de beschikking van de rechtbank van 20 maart 2020 een uitspraak is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet brp. In de beschikking van 20 maart 2020 heeft de burgerlijke rechter voor recht verklaard dat [appellante] de biologische moeder is van de zoon. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De rechtbank heeft echter verder overwogen: "Waar verzoekster heeft verzocht tevens te verklaren voor recht dat zij daarnaast ook juridisch de moeder is van [zoon] is de rechtbank van oordeel dat zij daarover, zolang de geboorteakte van [zoon] niet is verbeterd, thans geen oordeel kan geven. Echter, zodra [voornaam en achternaam appellante] als moeder in de geboorteakte van haar zoon is vermeld, wordt zij, naar Nederlands recht, in Nederland aangemerkt als juridische moeder. Deze verbetering van de geboorteakte dient echter niet in Nederland, maar in Canada plaats te vinden." Uit deze beschikking, die kracht van gewijsde heeft gekregen, volgt daarom niet dat [appellante] de juridische moeder is van de zoon.
Ook de Canadese geboorteakte kan niet als brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp dienen om [appellante] als juridische moeder te registreren. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:611, heeft overwogen, mogen aan een "lager" document gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving redelijkerwijs geen "hoger" document kan worden overgelegd. De geboorteakte is niet alleen niet gelegaliseerd, maar ook zijn de gegevens daarin onjuist omdat daarop [andere voor- en achternaam] vermeld staat. Bovendien heeft de burgerlijke rechter in zijn beschikking al geoordeeld dat deze akte niet kan worden ingeschreven in het register van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Uit de beschikking volgt dat als de geboorteakte van de zoon in Canada wordt verbeterd in die zin dat de juiste persoonsgegevens van [appellante] als moeder in de geboorteakte worden opgenomen, én de akte op de juiste wijze is gelegaliseerd, dat de geboorteakte kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In dat geval beschikt [appellante] over een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder a, van de Wet brp. Ter zitting heeft [appellante] betoogd dat zij op grond van artikel 2.8, tweede lid, onder e, van de Wet brp kan worden ingeschreven als juridische moeder. Daargelaten nog dat [appellante] in deze procedure geen verklaring onder ede heeft afgelegd, is de Afdeling mede gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet brp van oordeel dat op het tijdstip van inschrijving redelijkerwijs een "hoger" document kon worden overgelegd, te weten: een aangepaste en gelegaliseerde Canadese geboorteakte.
6.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp is namelijk dwingend geformuleerd. Het staat het college daarom niet vrij bij de toepassing van die bepaling belangen af te wegen. Vergelijk overweging 9.6 van de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, mede gelet op het feit dat niet onomstotelijk vast staat wat er in Canada is gebeurd, redelijkerwijs van [appellante] mogen verlangen dat de akte in Canada wordt aangepast. Dat [appellante] een laag inkomen heeft, staat in haar situatie niet aan het voeren van een procedure in Canada in de weg. Een advocatenkantoor is al met de benodigde procedure gestart. Verder is gesteld noch gebleken dat aanpassing van de akte in Canada niet mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.
EVRM en IVRK
7. [appellante] betoogt dat het niet opnemen van de juiste moedergegevens in strijd is met het recht op respect voor het familieleven en het privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM en de artikelen 2, 3, 7 en 8 van het IVRK. De zoon heeft het recht om vanaf zijn geboorte geregistreerd te zijn en om zijn moeder te kennen. In het kader van het recht op identiteit moeten de belangen zorgvuldig worden afgewogen. [appellante] beroept zich ter onderbouwing van haar betoog op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 25 september 2012, Godelli, ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD003378309. Ter zitting heeft zij daarnaast gewezen op de arresten van het EHRM van 26 juni 2014, Mennesson, ECLI:CE:ECHR:2014:0626JUD006519211, en van 24 januari 2017, Paradiso and Campanelli, ECLI:CE:ECHR:2017:0124JUD002535812.
7.1. Uit het door [appellante] genoemde arrest Mennesson kan worden afgeleid dat het recht op familie- en privéleven in artikel 8 van het EVRM ook de juridische ouder-kindrelatie omvat. Een weigering van de autoriteiten om de ouder-kindrelatie juridisch te erkennen is volgens het EHRM een beperking van het recht op familie- en privéleven in artikel 8 van het EVRM (zie paragrafen 48 en 49 van dat arrest). Ter zitting heeft [appellante] erop gewezen dat zij bij de Sociale Verzekeringsbank als pleegmoeder moest worden geregistreerd om kinderbijslag te kunnen ontvangen. Ook is niet ondenkbaar dat de zoon problemen op gebied van erfrecht zal ervaren, nu er geen juridische moeder van hem in de brp geregistreerd staat. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de weigering om [appellante] als juridische moeder van de zoon in de brp te registreren een beperking vormt van het recht op familie- en gezinsleven in artikel 8 van het EVRM.
Een beperking van het recht op familie- en privéleven is alleen gerechtvaardigd als aan de vereisten van artikel 8, tweede lid, van het EVRM is voldaan. De beperking is voorzien bij wet, namelijk in de artikelen 2.7 en 2.8, tweede lid, van de Wet brp. De beperking dient de betrouwbaarheid van de in de brp opgenomen gegevens, wat een legitiem doel is. De beperking moet ook proportioneel zijn. In dit geval acht de Afdeling van belang dat [appellante] en haar zoon bij elkaar wonen en feitelijk hun familie- en privéleven samen kunnen uitoefenen. Bovendien bestaat de mogelijkheid de geboorteakte te laten wijzigen en daarna kan die worden gebruikt om de juridische band in de brp vast te laten leggen. In dat licht vindt de Afdeling de beperking niet ongerechtvaardigd.
Anders dan in het door [appellante] genoemde arrest Godelli, weet de zoon in dit geval wie zijn biologische moeder is en bestaat in zoverre geen belemmering van zijn persoonlijke ontwikkeling. Ook het beroep op het arrest Mennesson, kan [appellante] niet baten. In die zaak had het land waar de kinderen geboren waren, vastgesteld dat zij daadwerkelijk de kinderen waren van de juridische ouders. In dit geval hebben de Canadese autoriteiten het onder rechtsoverweging 5 genoemde verzoek om de geboorteakte te wijzigen nog in behandeling. Wat in het arrest Paradiso and Campanelli is overwogen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die zaak werd geen verdragsschending aangenomen.
7.2. Wat betreft het beroep op het IVRK ziet de Afdeling geen strijd met artikel 2 van het IVRK, omdat niet is gebleken dat andere moeders die hebben nagelaten een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp hebben overgelegd wel als juridische moeder in de brp zijn geregistreerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4324) moet de bestuursrechter in het kader van artikel 3 van het IVRK toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de zoon. Voor zover de artikelen 7 en 8 van het IVRK onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om door de rechter te worden toegepast, kan [appellante] daaraan in dit geval geen rechten ontlenen. Naar het oordeel van de Afdeling is in deze bepalingen geen recht opgenomen om als juridische moeder van een zoon in de brp te worden geregistreerd.
7.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
612
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
2° t/m 12° […].
b. administratieve gegevens:
[…].
2. De algemene en administratieve gegevens worden nader bepaald bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
3. Een algemeen gegeven dat is opgenomen, blijft opgenomen, behoudens het bepaalde in artikel 2.57 en behoudens de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdelen 11° en 12°.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de verwijdering en de vernietiging van de algemene gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdelen 11° en 12°, en de administratieve gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, geregeld.
Artikel 2.8
1. […].
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
3. […].
Artikel 2.10
1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. en 4. […].
Burgerlijk Wetboek, Boek 1
Artikel 197
Een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar.
Artikel 198
1. Moeder van een kind is de vrouw:
a. uit wie het kind is geboren;
b. […];
c. die het kind heeft erkend;
d. wier ouderschap gerechtelijk is vastgesteld; of
e. die het kind heeft geadopteerd.
2. […].
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Verdrag inzake de rechten van het kind
Artikel 2
1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind.
Artikel 3
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
Artikel 7
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
Artikel 8
1. De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder onrechtmatige inmenging.
2. Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, teneinde zijn identiteit snel te herstellen.