ECLI:NL:RVS:2023:4801

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
202107385/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 november 2021. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 oktober 2020 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 14 april 2021. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 december 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling in bezwaar had moeten horen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep gegrond is en dat de staatssecretaris de vreemdeling alsnog moet horen voordat er een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is openbaar uitgesproken op 22 december 2023.

Uitspraak

202107385/1/V3.
Datum uitspraak: 22 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 november 2021 in zaak nr. 21/2821 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Grief 1 slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 14 april 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris zal de vreemdeling alsnog moeten horen voordat hij een nieuw besluit op bezwaar neemt. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 november 2021 in zaak nr. 21/2821;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 14 april 2021, V-[….];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023
873