Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Achtergrond
Rechtbank Den Haag
Op 3 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een jongvolwassen eiser van Jemenitische nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestond tussen eiser en zijn ouders, omdat eiser ten tijde van de beslissing in Egypte studeerde en niet meer bij zijn ouders woonde. Eiser was van mening dat de gezinsband niet verbroken was en dat zijn verblijf in Egypte tijdelijk was. Hij voerde aan dat zijn verblijfsrecht in Saoedi-Arabië afhankelijk was van dat van zijn vader en dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de feitelijke gezinsband door eisers studie en verblijf in het buitenland was verbroken. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat het zelfstandig wonen en studeren van eiser berustte op zijn eigen keuze en dat er geen sprake was van een noodgedwongen keuze. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenebeleid en dat er geen aanleiding was voor een identificerend gehoor. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kreeg wel vrijstelling van het griffierecht, omdat hij voldeed aan de voorwaarden daarvoor.