ECLI:NL:RBDHA:2021:16804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/2821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van jongvolwassenebeleid en gezinsleven

Op 3 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een jongvolwassen eiser van Jemenitische nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestond tussen eiser en zijn ouders, omdat eiser ten tijde van de beslissing in Egypte studeerde en niet meer bij zijn ouders woonde. Eiser was van mening dat de gezinsband niet verbroken was en dat zijn verblijf in Egypte tijdelijk was. Hij voerde aan dat zijn verblijfsrecht in Saoedi-Arabië afhankelijk was van dat van zijn vader en dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de feitelijke gezinsband door eisers studie en verblijf in het buitenland was verbroken. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat het zelfstandig wonen en studeren van eiser berustte op zijn eigen keuze en dat er geen sprake was van een noodgedwongen keuze. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenebeleid en dat er geen aanleiding was voor een identificerend gehoor. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kreeg wel vrijstelling van het griffierecht, omdat hij voldeed aan de voorwaarden daarvoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1998, van Jemenitische nationaliteit,eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 december 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Betalingsonmacht
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Achtergrond
Eiser is 22 jaar oud en heeft een aanvraag ingediend om verblijf bij zijn ouders te verkrijgen. De broer van eiser beschikt over een asielvergunning in Nederland. De ouders van eiser hebben een aanvraag voor een mvv-nareis ingediend. De twee zussen van eiser hebben ook een aanvraag voor een mvv met als verblijfsdoel ‘familie- en gezinsleven’ ingediend. De aanvragen van de ouders en de minderjarige zus zijn ingewilligd. Ter zitting bleek dat de aanvraag van de oudere zus inmiddels ook is ingewilligd. Zij zijn inmiddels allen in Nederland.
Het bestreden besluit
3. Verweerder vindt dat de familierelatie tussen eiser en zijn ouders geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] is. Op grond van het zogenoemde jongvolwassenebeleid [2] neemt verweerder, voor zover relevant, familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de jongvolwassene die met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Volgens verweerder was de gezinsband tussen eiser en zijn ouders echter verbroken omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit in Egypte studeerde en niet meer bij zijn ouders woonde. Bovendien was er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen.
Standpunt eiser
4. Eiser vindt dat er wel gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is tussen hem en zijn ouders. De gezinsband is niet verbroken door zijn studie in het buitenland. Dit verblijf was slechts tijdelijk van aard. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels terug is in Saoedi-Arabië, omdat zijn vader de studie in Egypte niet langer kon betalen. Als verweerder de mvv weigert, leidt dit ertoe dat eiser terug moet naar Jemen. Zijn verblijfsrecht in Saoedi-Arabië was immers afhankelijk van dat van zijn vader. Eiser vindt dat hierdoor sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn ouders. Ook vindt eiser dat verweerder een identificerend gehoor had moeten houden.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband door eisers studie en verblijf in het buitenland is verbroken. Eiser heeft vanaf oktober 2019 in Egypte gewoond en gestudeerd, terwijl zijn ouders in Saoudi-Arabië woonden. De keuze om zelfstandig te wonen is een contra-indicatie voor het aannemen van een feitelijke gezinsband. Dit is op grond van verweerders beleid voldoende om te concluderen dat de feitelijke gezinsband is verbroken, tenzij dit zelfstandig wonen het gevolg is van een gedwongen keuze. Dit volgt ook uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3] De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het zelfstandig wonen en studeren berustten op de eigen keuze van eiser en dat in dit geval geen sprake is van een noodgedwongen keuze. Eiser had een andere studie in Saoedi-Arabië kunnen volgen of kunnen studeren aan een private instelling. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenebeleid.
6. Ook heeft verweerder mogen concluderen dat geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder mocht uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die bekend waren op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. De omstandigheid dat eiser daarna naar Saoedi-Arabië is teruggekeerd en door het vertrek van zijn vader mogelijk zijn verblijfsrecht daar verliest, kon verweerder niet bij het bestreden besluit betrekken. De rechtbank kan dit gelet op de ex tunc-toetsing ook niet bij de beoordeling betrekken. Daarbij komt dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding hoefde te zien om een identificerend gehoor te houden. Er bestond ten tijde van de beslissing op bezwaar geen onduidelijkheid over de feitelijke situatie en de gezinsband.
8. Voor het overige zijn de beroepsgronden een herhaling van de bezwaargronden. Verweerder is hier in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op ingegaan. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft aangegeven op welke punten hij vindt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven of dat verweerders motivering ontoereikend is. De herhaling van de standpunten kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is in het uitgesproken op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
2.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc)