202205226/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2022 in zaak nr. C/10/642656 / FA RK 22/5462 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft de burgemeester aan [appellant] een huis- en contactverbod (hierna: huisverbod) opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 9 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 augustus 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.F. Jim en mr. I. Agatonovic, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft aan [appellant] een huisverbod opgelegd van 3 augustus 2022 tot en met 13 augustus 2022 voor de woning aan de [locatie] in Rotterdam. [appellant] woont samen met zijn echtgenote, [naam echtgenote], en vier van hun kinderen. Op 2 augustus 2022 heeft zijn echtgenote aangifte tegen hem gedaan van mishandeling. [appellant] zou haar op de linkerschouder hebben geslagen en aan haar haren hebben getrokken. Daarnaast zou hij haar al langere tijd vernederen.
De burgemeester heeft uit feiten en omstandigheden afgeleid dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote en hun kinderen, of wel dat er een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Hij heeft daarom aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen.
De uitspraak van de rechtbank
2. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 3 augustus 2022 vernietigd, omdat het ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens de voorzieningenrechter ontbreekt aan het besluit een omschrijving van de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven voor het opleggen van het huisverbod.
De voorzieningenrechter heeft besloten om de stukken die de burgemeester in de ochtend voorafgaand aan de zitting heeft ingediend mee te nemen in zijn oordeel. Dit vooral omdat het beroep op vrijdagmiddag laat binnenkwam, de burgemeester pas vanaf maandagochtend de zitting kon voorbereiden en de zitting zelf op dinsdag aan het begin van de middag plaatsvond. De stukken die de burgemeester in de ochtend voorafgaand aan de zitting heeft ingediend, zijn afkomstig van de politie. Het gaat onder meer om de aangifte van de echtgenote van [appellant], meerdere foto’s van het letsel van de echtgenote en een proces-verbaal waaruit blijkt dat hun vierjarige dochter uit eigen beweging vertelt over het letsel van de echtgenote. Op grond van deze stukken heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van het huisverbod, omdat sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar of ernstig vermoeden daarvan.
Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een huisverbod op te leggen aan [appellant], omdat het belang van de achterblijvers dat een periode van rust zou aanvangen zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij toegang tot zijn woning. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven.
Hoger beroep
3. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het besluit van 3 augustus 2022 in stand te laten.
Heeft de rechtbank in strijd met goede procesorde beslist?
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter in strijd met de goede procesorde heeft geoordeeld dat de stukken die de burgemeester in de ochtend voorafgaand aan de zitting heeft ingediend, meegenomen kunnen worden in de beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot één dag voor de zitting bij de voorzieningenrechter nadere stukken indienen. Ook indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het — zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2475) — aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. 4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de voorzieningenrechter geen onjuist gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de nader ingediende stukken te betrekken in zijn beoordeling. Met name gelet op de korte tijd die de burgemeester had om alle relevante stukken te verzamelen, acht de Afdeling het aannemelijk dat de burgmeester deze niet meteen tot zijn beschikking had en dat hij deze niet eerder heeft kunnen aanleveren. Daarbij komt dat de planning van een zitting op zeer korte termijn in het belang van [appellant] was.
Het betoog slaagt niet.
Was er geen gevaar of ernstig vermoeden daarvan?
5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot de oplegging van het huisverbod. Hij voert daartoe aan dat uit de aan het besluit ten grondslag liggende stukken niet is op te maken dat sprake is van een ernstig en onmiddellijk gevaar of een ernstig vermoeden daarvan. Volgens [appellant] is het besluit alleen gebaseerd op de verklaring van zijn echtgenote. Dat is niet voldoende om te concluderen dat aan het wettelijke vereiste van een ernstig en onmiddellijk gevaar of een vermoeden daarvan is voldaan, aldus [appellant].
5.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2379) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Als dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Als dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Het huisverbod strekt er volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth toe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod heeft tot doel de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Met het huisverbod wordt ook beoogd de gezondheid en de lichamelijke integriteit van de betrokkenen te kunnen beschermen in crisissituaties waarin (nog) geen sprake is van strafbare feiten (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2 en 7).
Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
5.3. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de burgmeester bevoegd was tot het opleggen van het huisverbod. Hoewel de verklaringen van [appellant] en zijn echtgenote niet met elkaar overeenstemmen, is het besluit niet alleen op de verklaring van de echtgenote gebaseerd. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de politie van 3 augustus 2022 met nummer PL1700-2022236269-15 volgt dat de opsteller een eigen waarneming heeft gedaan van blauwe plekken die overeenkomen met de verklaring van de echtgenote. Daarnaast zag hij dat één van de kinderen de schouderbedekking bij de echtgenote wegtrok, waarop een blauwe plek tevoorschijn kwam. De opsteller van het proces-verbaal hoorde daarop het kind zeggen "papa bij mama gedaan".
Zoals onder 5.2. is overwogen is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. De verklaring van de echtgenote en het proces-verbaal van 3 augustus 2022, in samenhang bezien, bieden voldoende grond om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat de aanwezigheid van [appellant] een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de rechtbank over alle beroepsgronden geoordeeld?
6. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld op de door hem aangevoerde gronden in het kader van de belangenafweging en het in stand laten van het contactverbod, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de voorzieningenrechter, gelet op het navolgende.
Belangenafweging
7. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod. Hij voert daartoe aan dat bij de gemaakte belangenafweging onvoldoende gewicht aan zijn belang is toegekend. Volgens [appellant] is het niet in het belang van zijn gezin dat hij, als kostwinner, geen toegang meer heeft tot zijn woning. Ook zou hij minder kunnen werken als gevolg van het huisverbod, aldus [appellant].
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2022:3784) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 2) dat het doel van een huisverbod is om in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. De burgemeester heeft het belang van een periode van rust en de veiligheid van het gezin zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het gebruik van zijn woning. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten in hetgeen [appellant] aanvoert om te concluderen dat de nadelige gevolgen van het huisverbod voor [appellant] onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De burgemeester heeft in dit geval dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om een huisverbod op te leggen. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog slaagt niet.
Is contactverbod ten onrechte in stand gelaten?
8. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter het contactverbod ten onrechte in stand heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat de oplegging van het huisverbod en het daarmee samenhangende contactverbod een vergaande inmenging oplevert in het recht op family life, zoals bedoeld en beschermd onder artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Omdat de situatie niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld aan de oplegging van een huisverbod en de burgmeester op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom een contactverbod tussen [appellant] en zijn kinderen nodig zou zijn, is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging, hetgeen een schending oplevert van het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht, aldus [appellant].
8.1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het recht op respect voor het familie- en gezinsleven toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor, onder meer, de voorkoming van strafbare feiten of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mocht de burgemeester de oplegging van het huisverbod noodzakelijk achten om strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld te voorkomen en om de gezondheid en lichamelijke integriteit van de echtgenote en hun kinderen te beschermen. Het in stand houden van het contactverbod met de kinderen van [appellant] levert daarom geen strijd op met artikel 8 van het EVRM. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:221. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht geen reden heeft gezien om het contactverbod op te heffen. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover aangevallen, wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
85-1072