202101340/1/A3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2021 in zaak nr. C/09/597331 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen.
Bij uitspraak van 13 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen beide besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M.J. van Dalen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [ex-echtgenote] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was getrouwd met [ex-echtgenote]. Zij woonden samen met hun twee minderjarige kinderen. Op 29 juni 2020 was er een incident in hun woning en is de politie ter plaatse gekomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie (hierna: hovj) voor een beslissing huisverbod van 29 juni 2020 volgt onder meer dat [appellant] en [ex-echtgenote] destijds wilden scheiden. Tijdens een ruzie tussen beiden ontstond een worsteling en viel [ex-echtgenote] op een tafeltje. [ex-echtgenote] heeft verklaard dat [appellant] haar daarna probeerde te wurgen. Zij heeft dezelfde avond aangifte gedaan van mishandeling. Daarnaast heeft [ex-echtgenote] verklaard dat [appellant] haar in 2017 ook een keer heeft geslagen en dat zij door hem in een sociaal isolement is geplaatst.
2. De burgemeester heeft hieruit afgeleid dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van [ex-echtgenote], of een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Hij heeft daarom ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) aan [appellant] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen. De burgemeester heeft, ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wth, het huisverbod vervolgens verlengd voor de duur van achttien dagen, omdat de situatie nog niet voldoende gestabiliseerd was en de hulpverlening nog niet voldoende op gang was gekomen.
Het hoger beroep
3. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het huisverbod uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van [ex-echtgenote], zonder dat een volwaardige verklaring van hem is meegewogen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:80, is de enkele verklaring van [ex-echtgenote] onvoldoende om aan te nemen dat zijn aanwezigheid een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor haar veiligheid, dan wel dat een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond. Daarnaast ontkent [appellant] dat hij geweld heeft gebruikt en is daar ook geen bewijs voor. Om die reden is de strafrechtelijke zaak die vanwege het incident tegen hem liep ook geseponeerd. Ter zitting heeft [appellant] vier videofragmenten laten zien die zijn opgenomen op de avond van het incident en volgens hem aantonen dat hij geen geweld tegen [ex-echtgenote] heeft gebruikt. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het besluit om hem een huisverbod op te leggen. [appellant] heeft een bedrijf in Rusland, dat hij vanuit zijn huis in Nederland online aanstuurt. Doordat hij geen andere plek had om te verblijven kon hij gedurende het huisverbod zijn werk niet goed doen. Daarnaast is het volgens [appellant] niet zo dat [ex-echtgenote] hoofdzakelijk voor de kinderen zorgt. Ook hij speelt een belangrijke rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Ten aanzien van de verlenging van het huisverbod voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat op dat moment geen sprake was van dreiging van gevaar door zijn aanwezigheid, of een vermoeden van dit gevaar. Uit de stukken volgt dat hij en [ex-echtgenote] onder begeleiding met elkaar in gesprek waren over de problemen in hun relatie. Dat er nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt kan zonder nadere motivering niet aan [appellant] worden tegengeworpen.
Opleggen van het huisverbod
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3005) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Als dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Als dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Het huisverbod strekt er volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth toe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod heeft tot doel de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Met het huisverbod wordt ook beoogd de gezondheid en de lichamelijke integriteit van de betrokkenen te kunnen beschermen in crisissituaties waarin (nog) geen sprake is van strafbare feiten (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2 en 7).
Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
3.2. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat het huisverbod uitsluitend gebaseerd is op de verklaring van [ex-echtgenote]. De verklaring van [ex-echtgenote] wordt ondersteund door het mutatierapport van 11 juli 2020, waaruit blijkt dat [appellant] naar aanleiding van het incident en voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod twee keer door de politie is verhoord. Zijn verklaringen zijn betrokken in de besluitvorming. Anders dan [appellant] stelt heeft er voldoende wederhoor plaatsgevonden. Dat dit niet heeft geleid tot de conclusie die [appellant] graag had willen zien doet daaraan niet af.
Uit het mutatierapport van 11 juli 2020 volgt verder dat verbalisanten verklaren dat zij in de woning een gebroken salontafel en spullen op de grond aantroffen. Daarnaast had [ex-echtgenote] striemen op haar onderrug en een bloeduitstorting op haar arm. Daarvan heeft de politie ook foto’s gemaakt.
Op de videofragmenten die [appellant] ter zitting heeft laten zien, is te zien en horen dat [appellant] en [ex-echtgenote] op gedempte toon maar heftig in discussie zijn. Ook is te zien dat [ex-echtgenote] iets van [appellant] af pakt. Uit de beelden valt niet af te leiden dat er geen escalatie heeft plaatsgevonden van dien aard dat de burgemeester daarop geen huisverbod kon baseren. Ook is uit de beelden niet af te leiden dat [appellant] geen geweld heeft gebruikt.
Bovendien is, zoals hiervoor in 3.1 overwogen, bij het opleggen van een huisverbod, anders dan in het strafrecht, niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Dat de strafrechtelijke zaak tegen [appellant] geseponeerd is speelt daarom geen rol bij de vraag of de burgemeester bevoegd was een huisverbod op te leggen. De verklaring van [ex-echtgenote] en de gegevens uit het mutatierapport van 11 juli 2020 bieden voldoende grond om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat de aanwezigheid van [appellant] een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [ex-echtgenote]. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was om een tijdelijk huisverbod op te leggen.
3.3. Zoals hiervoor in 3.1 overwogen, strekt het huisverbod ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Uit het besluit van 29 juni 2020 volgt dat de burgemeester het huisverbod heeft opgelegd omdat er al jaren spanningen en voortdurend ruzies zijn, ook waar de kinderen bij zijn. Het is met name in het belang van de kinderen dat er een stabiele en veilige thuissituatie komt. De burgemeester heeft het huisverbod opgelegd om rust te creëren en de hulpverlening haar werk te kunnen laten uitvoeren. Daarbij heeft de burgmeester zowel het belang van [appellant] bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden als de verdeling van de zorgtaken betrokken. Omdat [ex-echtgenote] meer tijd met de kinderen doorbracht heeft de burgemeester er in het belang van de kinderen voor gekozen het huisverbod aan [appellant] op te leggen. De burgemeester heeft het belang van de kinderen bij een stabiele en veilige thuissituatie voor mogen laten gaan op de belangen van [appellant]. Het besluit tot het opleggen van een huisverbod aan [appellant] is daarmee zorgvuldig.
Verlenging van het huisverbod
3.4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wth, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
3.5. Uit het besluit van 8 juli 2020 volgt dat de hulpverlening nog niet voldoende op gang was gekomen en slechts één gesprek had plaatsgevonden tussen [appellant] en [ex-echtgenote]. Tijdens dat gesprek is het niet gelukt om veiligheidsafspraken te maken, omdat [appellant] en [ex-echtgenote] elkaar verwijten maakten. De hulpverlening heeft het gesprek beëindigd. Er zou een tweede gesprek gepland worden en nagedacht worden over een eventueel passend hulpaanbod. Het doel van het huisverbod, namelijk het voorkomen van escalatie en het op gang brengen van hulpverlening, was op het moment van verlenging van het huisverbod dus nog niet bereikt. Dat, in combinatie met het zwaarwegende belang van de kinderen bij een stabiele en veilige thuissituatie, leidt ertoe dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzette. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester het huisverbod mocht verlengen.
3.6. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. [appellant] heeft ook verzocht om schadevergoeding. Uit de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot schadevergoeding kan worden uitgesproken. Het verzoek wordt daarom afgewezen. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
373-1000