ECLI:NL:RVS:2022:3784

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
202106670/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tijdelijk huisverbod opgelegd door burgemeester van Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 22 september 2021 het beroep van [appellant] tegen een tijdelijk huisverbod van de burgemeester van Dordrecht ongegrond verklaarde. Het huisverbod werd opgelegd op 18 september 2021, op basis van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod, na een melding van [echtgenote] bij de politie. De politie trof [echtgenote] aan met meervoudig letsel in de woning waar [appellant], [echtgenote] en hun jongste kind zich bevonden. De burgemeester oordeelde dat de aanwezigheid van [appellant] een ernstig en onmiddellijk gevaar voor [echtgenote] en de kinderen opleverde, wat leidde tot de oplegging van het huisverbod.

De rechtbank bevestigde de beslissing van de burgemeester, waarbij werd overwogen dat het huisverbod deugdelijk was gemotiveerd en dat er voldoende grond was voor de burgemeester om aan te nemen dat er een onmiddellijke dreiging van gevaar bestond. [appellant] voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende bewijs was voor de aanname van huiselijk geweld en dat het huisverbod een te ingrijpende maatregel was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester de beoordelingsruimte redelijk had ingevuld en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het huisverbod niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank had ook terecht geen aanleiding gezien om het huisverbod op te heffen, gezien de wisselende verklaringen van [echtgenote] en het gebrek aan een reële aanvang met hulpverlening. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202106670/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 22 september 2021 in zaak nrs. C/10/625710 en C/10/625690 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2021 heeft de burgemeester [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Bij mondelinge uitspraak van 22 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2022, waar de burgemeester, via een videoverbinding vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt, advocaat te Dordrecht, en S. Pinar, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De burgemeester heeft op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) een huisverbod van 10 dagen aan [appellant] opgelegd. Dit besluit is gebaseerd op het door een inspecteur van de politie opgemaakt Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). De aanleiding voor het huisverbod was dat [echtgenote], de echtgenote van [appellant], een melding bij de politie had gedaan. De politie heeft haar met meervoudig letsel aangetroffen in de woning waar [appellant], [echtgenote] en hun jongste kind zich bevonden. Volgens de burgemeester komt uit het RiHG naar voren dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [echtgenote] en hun twee kinderen van destijds 6 jaar en 8 maanden oud. De belangrijkste signalen die hebben geleid tot het huisverbod waren het meervoudig letsel van [echtgenote], de gerede kans op escalatie en de noodzaak voor een adempauze om tot verplichte hulpverlening te komen. De belangen van [appellant] om vrij gebruik te maken van de gezamenlijke woning en contact te hebben met zijn echtgenote en kinderen wegen volgens de burgemeester niet op tegen het belang van [echtgenote] om ongestoord en zonder vrees voor geweld te leven. Bij besluit van 27 september 2021 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd tot 16 oktober 2021. Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft hij het huisverbod ingetrokken. Die besluiten komen aan de orde in de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:3785.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de stukken en verklaringen voldoende grond waren voor de burgemeester om een onmiddellijke dreiging van gevaar voor [echtgenote] aan te nemen. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het doel van het huisverbod is om een periode van rust te creëren en de hulpverlening op te starten. Gelet op de geringe aanleiding voor het incident, de mogelijke schadelijke gevolgen voor het jongste kind en de gerede kans op escalatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester in dit geval gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het huisverbod deugdelijk is gemotiveerd, omdat het voldoet aan de eisen uit artikel 2, vierde lid, van de Wth. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan de burgemeester het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Hij heeft hier namelijk niets concreets over aangevoerd. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren. Volgens de rechtbank zijn het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze indicaties niet aanwezig waren.
Hoger beroep
Ernstig en onmiddellijk gevaar
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er onvoldoende grond was om aan te nemen of ernstig te vermoeden dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [echtgenote] en hun kinderen. Volgens [appellant] is niet objectief gebleken dat daadwerkelijk sprake was van huiselijk geweld. Daarbij voert hij aan dat [echtgenote] na de oplegging van het huisverbod meermaals verklaard heeft de relatie te willen voortzetten en dat het huisverbod niet haar bedoeling was. Verder stelt [appellant] dat hij en [echtgenote] meerdere gesprekken met hulpverleners hebben gehad, die onder meer hebben geleid tot veiligheidsafspraken. Daarom is op 6 oktober het huisverbod ingetrokken.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3225) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen, zo volgt uit artikel 2 van de Wth. Gelet op de spoedeisende aard van een huisverbod is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleverden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2906, onder 2.2).
3.2.    De burgemeester heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling van dit gevaar. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de burgemeester redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. In dit geval heeft de burgemeester de beoordelingsruimte ingevuld door er, onder verwijzing naar het RiHG, op te wijzen dat de politie [echtgenote] na haar melding in de woning heeft aangetroffen met een afgebroken tand, bloed in haar mond en blauwe plekken aan haar hoofd en been. [echtgenote] heeft verklaard dat [appellant] haar had geslagen en gestompt en dat hij had geroepen dat hij haar zou vermoorden. [appellant] heeft aanvankelijk verklaard [echtgenote] inderdaad te hebben mishandeld, maar heeft vervolgens gezegd alleen een bidon te hebben gegooid. [echtgenote] heeft verklaard dat [appellant] haar al vaker mishandeld heeft, onder andere tijdens haar zwangerschap. Volgens haar is hun oudste kind vaak getuige geweest van mishandelingen van zijn moeder door zijn vader. Volgens de verklaringen van beiden was de aanleiding voor het incident dat [echtgenote] het oudste kind niet naar school had gebracht omdat zij zich ziek voelde. Zij heeft geprobeerd [appellant] hiervan op de hoogte te stellen, maar hij sliep en werd niet wakker. [echtgenote] heeft daarom de buurvrouw gevraagd om het oudste kind naar school te brengen. Toen [appellant] wakker werd, zag hij dat [echtgenote] het jongste kind borstvoeding gaf in plaats van dat zij hun oudste zoon naar school bracht. Dit resulteerde in het incident, aldus het RiHG.
3.3.    Niet in geschil is dat [echtgenote] met meervoudig letsel door de politie is aangetroffen. [appellant] heeft weliswaar naderhand ontkend dat hij dit letsel heeft veroorzaakt, maar heeft geen andere plausibele verklaring voor het ontstaan van het letsel gegeven. De burgemeester mocht daarom aannemelijk achten dat [appellant] het letsel had veroorzaakt. Op basis van het geconstateerde letsel en de verklaringen van [echtgenote] heeft de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [echtgenote] en de kinderen. Dat [echtgenote] later heeft verklaard de relatie te willen voortzetten en dat het huisverbod niet haar bedoeling was, doen aan dit gevaar niet af. Dat de burgemeester naderhand wegens afname van het gevaar het huisverbod heeft ingetrokken, maakt niet dat er in het geheel geen gevaar is geweest. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was een huisverbod op te leggen.
Het betoog faalt.
Evenredigheid
4.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank de evenredigheidstoets ten onrechte niet heeft toegepast. Hij voert aan dat het hier om een zeer ingrijpende bestuurlijke maatregel gaat die in verregaande mate zijn grondrechten aantast. De burgemeester had kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing of mediation. De burgemeester heeft volgens [appellant] een onzorgvuldige belangenafweging gemaakt en heeft ten onrechte gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod. Er was geen gevaar voor [echtgenote] of de kinderen. De kinderen waren niet betrokken bij het incident en zijn dat ook nooit eerder geweest. Een absoluut contactverbod ten aanzien van de kinderen, dat met het huisverbod werd opgelegd, was daarom niet noodzakelijk en is een inbreuk op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus [appellant].
4.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 2) volgt dat het doel van een huisverbod is om in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. De burgemeester heeft het belang van [echtgenote] om zonder vrees voor geweld te leven afgewogen tegen het belang van [appellant] om vrij gebruik te maken van de gezamenlijke woning en contact te hebben met zijn vrouw en kinderen. Zoals hiervoor is overwogen, mocht de burgemeester wegens het geconstateerde meervoudige letsel en de afgelegde verklaringen ernstig gevaar voor [echtgenote] en de kinderen aannemen. De burgemeester heeft gesteld te vrezen voor escalatie, mede omdat in dit geval een gering voorval al leidde tot het veroorzaken van ernstig letsel bij [echtgenote] door [appellant]. Verder heeft de burgemeester erop gewezen dat ook een heel jong kind bij het voorval betrokken was. Er was een gerede kans dat ook het andere jonge kind bij huiselijk geweld betrokken is geweest of betrokken zou raken. Het huisverbod spoorde aan tot hulpverlening, omdat meewerken aan hulpverlening een voorwaarde was voor het intrekken van het huisverbod. Gezien de ernst van de situatie mocht de burgemeester een minder verstrekkende en vrijblijvendere maatregel onvoldoende achten. In dat verband is van belang dat er, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, mogelijkheden zouden zijn voor contact met de kinderen indien er veiligheidsafspraken werden gemaakt. Dit alles leidt tot de conclusie dat de nadelige gevolgen van het huisverbod voor [appellant] niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De burgemeester heeft in dit geval dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om een huisverbod op te leggen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
4.2.    Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het recht op respect voor het familie- en gezinsleven toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor onder meer de voorkoming van strafbare feiten of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mocht de burgemeester de oplegging van het huisverbod noodzakelijk achten om strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld te voorkomen en om de gezondheid en lichamelijke integriteit van [echtgenote] en de kinderen te beschermen. De oplegging van het huisverbod levert derhalve geen strijd op met artikel 8 van het EVRM (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:221, r.o. 6).
Het betoog faalt.
Niet opheffen huisverbod
5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verklaringen van [echtgenote] erop duiden dat de onderliggende problemen tussen hen nog niet waren opgelost. In dit verband stelt hij dat deze verklaringen hebben geleid tot intrekking van het huisverbod op 6 oktober 2021.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2384), volgt uit artikel 6, tweede lid, van de Wth dat de rechter, als het huisverbod nog geldt op de dag waarop hij uitspraak doet, moet bezien of zich na de oplegging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren. De rechter moet, in het bijzonder gedurende de eerste tien dagen dat het huisverbod geldt, terughoudend omgaan met het aanwenden van zijn bevoegdheid om dat verbod op te heffen. Gedurende deze periode moet de burgemeester de gelegenheid krijgen om de noodzakelijke hulpverlening op te starten en kunnen alleen bijzondere feiten of omstandigheden rechtvaardigen dat de rechter het huisverbod opheft voordat deze periode is verstreken. Als de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, is dit een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
5.2.    Toen de rechtbank uitspraak deed, was nog geen reële aanvang gemaakt met hulpverlening. [appellant] had uitsluitend op 20 september 2021 een eerste gesprek gehad bij Fivoor, een instelling voor forensische en intensieve psychiatrische zorg. Pas op 23 september 2021, dus na de uitspraak van de rechtbank, stond een systeemgesprek gepland waarbij zowel [appellant] als [echtgenote] aanwezig zouden zijn. Tijdens dat gesprek zou onder meer worden bezien welke veiligheidsafspraken konden worden gemaakt. Dat gesprek is overigens geannuleerd omdat [appellant] op 22 september 2021 is aangehouden wegens overtreding van het huisverbod.
5.3.    De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat [echtgenote] wisselende verklaringen heeft afgelegd. Enerzijds heeft zij verklaard dat [appellant] haar meermalen heeft mishandeld en dat er dingen moesten veranderen. Anderzijds heeft zij naderhand verklaard dat zij spijt had van haar aangifte, de aangifte wilde terugdraaien en de relatie met [appellant] wilde voortzetten. Deze wisselende verklaringen bieden, zeker omdat destijds nog geen reële aanvang met hulpverlening was gemaakt, onvoldoende houvast voor de conclusie dat de dreiging van gevaar voor [echtgenote] en de kinderen niet langer bestond. Dat deze verklaringen ook een rol hebben gespeeld bij de intrekking van het huisverbod, maakt dit niet anders. Ten tijde van de intrekking hadden in het kader van de hulpverlening al meer gesprekken plaatsgevonden en waren inmiddels afspraken gemaakt.
5.4.    De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om het huisverbod op te heffen.
Het betoog faalt.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
640-1013