202203295/1/A3.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022 in zaak nr. 20/3548 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft de minister, op grond van artikel 22 en artikel 26 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), het verzoek van [appellant] om verwijdering van de justitiële gegevens met betrekking tot zijn persoon uit het justitieel documentatiesysteem, afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat te Bonaire in de hoedanigheid van tolk, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Moddejonge, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 4 september 2019 heeft [appellant] de minister verzocht om een hem betreffend justitieel gegeven uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) te verwijderen. Het gaat om een strafzaak die in 2004 door het Openbaar Ministerie is geseponeerd. De sepotgrond betrof ‘anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’, sepotcode 20. Als redenen voor de verwijdering van dit justitiële gegeven voert [appellant] aan dat er geen bewijs is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het geregistreerde feit. Zijns inziens is daarnaast de wettelijke bewaartermijn verstreken. Als gevolg van de registratie ondervindt hij hinder bij het verkrijgen van een Amerikaans visum.
2.1. De minister heeft het verzoek afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd, omdat de gegevens overeenkomen met de door het Openbaar Ministerie aangeleverde gegevens. De wettelijke bewaartermijn is volgens de minister niet overschreden. Volgens de minister is er daarnaast geen sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot het verwijderen van de gegevens uit het JDS. [appellant] kan zich niet vinden in deze besluitvorming van de minister en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Beoordeling juistheid registratie
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de feitelijke registratie in het JDS onjuist is. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de stukken van het Openbaar Ministerie zou volgen dat hij in 2004 op Schiphol is aangehouden nadat bij hem verdovende middelen, vermoedelijk cocaïne, zijn aangetroffen. Hij vermoedt dat sprake is van een persoonsverwisseling of dat niet de juiste feiten aan hem worden gepresenteerd. Volgens [appellant] zijn de adviezen van het Openbaar Ministerie waaruit deze gegevens blijken, innerlijk tegenstrijdig. In het eerste advies staat dat er verdovende middelen in de bagage van [appellant] zijn aangetroffen, terwijl in het tweede advies wordt gesproken over het aantreffen van die verdovende middelen in zijn portemonnee en onder zijn voeten. Door deze tegenstrijdigheid is er volgens [appellant] nader onderzoek nodig, dan wel dient de registratie uit het JDS te worden verwijderd. [appellant] betwist dat volgens vaste rechtspraak louter moet worden beoordeeld of de gegevens in het JDS overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens van het Openbaar Ministerie. Volgens [appellant] is artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) als gevolg hiervan geschonden.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 29 april 2020 ECLI:NL:RVS:2020:1148 en 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1232) dient de minister bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg louter te beoordelen of de gegevens in het justitieel documentatiesysteem overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het Openbaar Ministerie. De inhoudelijke juistheid van de door het Openbaar Ministerie verstrekte gegevens staat in deze procedure dan ook niet ter discussie. De rechtbank heeft dit terecht overwogen en daarbij gewezen op andere procedures die open staan of hebben gestaan voor het betwisten van de inhoudelijke juistheid van de beslissing van het Openbaar Ministerie. Van een schending van artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake. 3.2. Indien sprake is van een vastgestelde persoonsverwisseling staat er volgens de wetsgeschiedenis echter een fout gegeven in het JDS geregistreerd (Kamerstukken II 2001-2002, 24797, nr. 13, p. 2). Dat gegeven dient te worden verwijderd of verbeterd. In een dergelijk geval kan op de parketten van het Openbaar Ministerie in de strafdossiers worden nagegaan om wie het in de desbetreffende zaak gaat. [appellant] stelt dat vermoedelijk sprake is van een persoonsverwisseling. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij in 2004 is aangehouden op Schiphol op verdenking van het slikken van bolletjes en drie dagen in hechtenis heeft doorgebracht. Hij stelt dat bij hem geen drugs zijn aangetroffen. De dag dat hij werd aangehouden, was sprake van een zogenaamde 100%-controle. Er werden meerdere personen aangehouden waarbij wel drugs is aangetroffen. [appellant] betoogt dat de vondst van drugs onterecht aan hem is toegeschreven.
3.3. Het gegeven dat [appellant] drie dagen in hechtenis heeft doorgebracht naar aanleiding van een aanhouding op Schiphol in 2004, komt overeen met (een deel van) de informatie uit de adviezen van het Openbaar Ministerie. In die adviezen geeft het Openbaar Ministerie een samenvatting van de informatie opgenomen in het strafdossier. Nu [appellant] erkent dat hij is aangehouden en drie dagen op verdenking van overtreding van de Opiumwet op Schiphol in verzekering is gesteld, is er gelet op de informatie van het Openbaar Ministerie onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een persoonsverwisseling. Het feit dat het strafdossier in 2021 is vernietigd door het Openbaar Ministerie, maakt dit niet anders, omdat de informatie van het Openbaar Ministerie aan de minister voordien is verstrekt. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er voor de minister geen aanleiding bestond om het dossier bij het Openbaar Ministerie op te vragen en nader onderzoek te doen.
3.4. Het betoog slaagt niet.
Beoordeling bijzondere persoonlijke omstandigheden
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan het verzet als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wjsg gerechtvaardigd moet worden. Hij wijst daarbij op de omstandigheid dat de zaak is geseponeerd, dat sprake is van discrepanties in de informatie van het Openbaar Ministerie en dat hij voor een lange periode niet in de Verenigde Staten van Amerika kan reizen.
4.1. De verwerking van justitiële gegevens heeft tot doel een goede strafrechtspleging te bevorderen (Kamerstukken II 1999-2000, 24 797, nr. 7, p. 12-13). Wil de rechter of officier van justitie een compleet beeld krijgen van iemands strafrechtelijk verleden, dan is het volgens de wetgever van belang dat de gegevens over alle delicten die tot een afdoening door de officier van justitie of de rechter hebben geleid gedurende de in de wet genoemde termijnen beschikbaar blijven. Niet van belang is of degene van wie de gegevens zijn verwerkt hieronder emotioneel gebukt gaat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 26 Wjsg dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de verwerking van de gegevens moet worden gestaakt (vergelijk de uitspraak van
29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1148). Het moet volgens de wetgever gaan om zeer bijzondere gevallen, waarbij de aard van de zaak zwaarder weegt dan het beginsel dat de justitiële documentatie een volledige registratie bevat ten behoeve van een goede strafrechtspleging (Kamerstukken II 2001-2002, 24797, nr. 13, p. 2). 4.2. De minister heeft beoordelingsruimte bij de behandeling van een verzet op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wjsg. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vaste gedragslijn (zie ook de uitspraak van
26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:618). Volgens die vaste gedragslijn weegt de minister de volgende criteria in samenhang: - hoe specifiek de desbetreffende opleiding is en of er meer dan normale (carrière)hinder wordt ondervonden;
- de leeftijd ten tijde van het delict;
- de ernst van het delict;
- de aard van de beslissing door het OM of de rechter;
- het tijdstip wanneer het delict heeft plaatsgevonden (tijdsverloop tussen het delict en aanvragen verzet);
- het bestaan/ontbreken van andere delicten op het uittreksel.
4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet maken dat de minister het verzoek tot verwijdering van de justitiële gegevens uit het JDS had moeten inwilligen.
De minister heeft nadrukkelijk aandacht besteed aan de omstandigheid dat de zaak is geseponeerd en dat dit de enige zaak is op de justitiële documentatie van [appellant]. Dit is afgewogen tegen de ernst van het delict. De minister heeft de ernst van het delict niet geringer gekwalificeerd als gevolg van het sepot. Ook is meegewogen dat [appellant] ten tijde van het delict 29 jaar oud was en dus geen zeer jonge leeftijd had. Tot slot is door de minister onderkend dat [appellant] enige hinder heeft ondervonden van de registratie, doordat hij geen Amerikaans visum heeft kunnen krijgen en als gevolg daarvan niet naar de Verenigde Staten van Amerika kon reizen. Deze beperkte hinder houdt echter geen verband met het kunnen volgen van een opleiding, waardoor carrièrehinder niet aan de orde is. Verder is niet gebleken dat [appellant] geen andere reizen kan maken. Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de registratie niet leidt tot een onevenredige beperking van de bewegingsvrijheid van [appellant].
4.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
818 - 1066
BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 2
1 Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
[…]
Artikel 4
1 Justitiële gegevens van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven worden vernietigd:
a. dertig jaar nadat een beslissing om niet te vervolgen is genomen, nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de justitiële gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het overlijden van betrokkene,
b. twintig jaar nadat een beslissing om niet te vervolgen is genomen, nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de justitiële gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het overlijden van betrokkene, of
[…]
Artikel 22
1 De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende justitiële gegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, onvolledige justitiële gegevens te laten aanvullen. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2 De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende justitiële gegevens te verkrijgen, indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of een wettelijk voorschrift tot vernietiging verplicht.
[…]
Artikel 26
1 Betrokkene kan bij Onze Minister verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.
2 Onze Minister beoordeelt, gehoord het Openbaar Ministerie, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.
[…]
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 7
1 Voor zover van toepassing worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het Openbaar Ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1˚. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2˚. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
[…]