ECLI:NL:RVS:2023:4525

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
202204299/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten door de korpschef van de politie in het kader van een demonstratie tegen COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep betreft de openbaarmaking van documenten door de korpschef van de politie, die op verzoek van [appellant] gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt en voor een deel zijn geweigerd. Het verzoek van [appellant] betreft documenten met betrekking tot een demonstratie op 4 juli 2020 in Utrecht, die plaatsvond in het kader van de maatregelen tegen COVID-19. De korpschef heeft in zijn besluit van 23 december 2020 aangegeven dat hij 64 documenten heeft aangetroffen, waarvan een deel gedeeltelijk openbaar is gemaakt en een ander deel is geweigerd. Na bezwaar van [appellant] heeft de korpschef op 7 juni 2021 een aantal documenten alsnog openbaar gemaakt, maar de rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 mei 2022 geoordeeld dat de korpschef ten onrechte openbaarmaking van documenten 32 en 44 had geweigerd. De rechtbank heeft het besluit van de korpschef vernietigd voor deze documenten, maar het besluit voor het overige in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat er meer documenten onder de korpschef berusten en dat de weigering van openbaarmaking op onjuiste gronden is gebaseerd. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 27 juni 2023 en heeft geoordeeld dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet over de machtigingen van de officier van justitie beschikt. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de machtigingen. De korpschef is opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de Afdeling heeft bepaald dat tegen dit nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

202204299/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2022 in zaak nr. 21/3761 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2020 heeft de korpschef op verzoek van [appellant] diverse documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en openbaarmaking van diverse andere documenten geweigerd.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juni 2021 vernietigd voor zover het gaat over de beoordeling van de documenten 32 en 44 en het besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft verder bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven in die zin dat de korpschef niet opnieuw op het bezwaar hoeft te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 27 juni 2023 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandsverlener te Utrecht, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de korpschef bij brief van 28 augustus 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten. Het verzoek gaat - kort samengevat - over alle documenten over de demonstratie of het protest dat op 4 juli 2020 in Utrecht, onder andere in park Oog in Al, plaatsvond. De demonstratie of het protest ging over de maatregelen ter bestrijding van COVID-19. Daarbij heeft [appellant] een niet limitatieve opsomming gegeven van het soort documenten waaraan de korpschef zou kunnen denken.
Wat heeft de korpschef besloten?
2.       De korpschef heeft in het besluit van 23 december 2020 te kennen gegeven dat hij 64 documenten heeft aangetroffen. Een deel daarvan heeft hij gedeeltelijk openbaar gemaakt en van een ander deel heeft hij openbaarmaking geweigerd. [appellant] heeft daar bezwaar tegen gemaakt. De korpschef heeft dat bezwaar met het besluit van 7 juni 2021 gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2020 herroepen en documenten alsnog openbaar gemaakt. In een inventarislijst heeft de korpschef per document te kennen gegeven welke weigeringsgronden volgens hem van toepassing zijn. Per categorie van documenten heeft de korpschef gemotiveerd waarom hij (delen van) documenten niet openbaar maakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.       De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat is komen vast te staan dat de korpschef openbaarmaking van de documenten 32 en 44 ten onrechte heeft geweigerd. De rechtbank heeft het besluit van 7 juni 2021 voor zover het deze documenten betreft vernietigd en het besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft bepaald dat de korpschef geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen, omdat hij na de zitting bij de rechtbank de informatie in de documenten 32 en 44 alsnog openbaar heeft gemaakt.
Waarom is [appellant] het niet eens met de uitspraak?
4.       Volgens [appellant] berust er meer informatie bij de korpschef. Hij verwijst daarvoor naar verschillende documenten. De rechtbank is er volgens hem ten onrechte van uitgegaan dat er sprake is van politiegegevens. Politiegegevens zijn persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak. Met de inzet van gelaatsherkenning en automatische kentekenplaatherkenning (hierna: ANPR) en ‘sensing’ (het gebruik van technische hulpmiddelen) kunnen weliswaar persoonsgegevens verkregen worden die worden verwerkt in het kader van de politietaak, maar informatie over de inzet van deze bijzondere opsporingsmethoden is geen persoonsgegeven. Verder ontbreken de machtigingen van de officier van justitie voor de toepassing van de hiervoor genoemde bijzondere opsporingsmethoden.
Daarnaast betoogt [appellant] dat hij heeft onderbouwd dat de korpschef openbaarmaking van informatie ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Wob heeft geweigerd. De door de korpschef gegeven motivering is erg algemeen en gebaseerd op aannames. De korpschef is ook niet ingegaan op alle bezwaargronden. De korpschef heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de in artikel 10, tweede lid, van de Wob genoemde belangen zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft dat niet onderkend. [appellant] verwijst daarbij naar zijn beroepschrift.
Verder heeft de korpschef ook de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob te ruim toegepast. Daarnaast had de korpschef op grond van het tweede lid informatie in niet tot personen herleidbare vorm openbaar kunnen maken. De rechtbank heeft ook dat niet onderkend, aldus [appellant].
Toepasselijkheid Wob
5.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: de Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 7 juni 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
Beoordeling van het hoger beroep
Zijn er meer documenten?
6.       Volgens de rechtbank is [appellant] er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er meer documenten onder de korpschef berusten. De Afdeling komt voor een deel tot een ander oordeel. Voor zover het gaat om de machtigingen van de officier van justitie heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat er, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van de korpschef, meer documenten onder de korpschef berusten. Op de andere punten krijgt [appellant] geen gelijk en is het oordeel van de rechtbank juist. Daarvoor is het volgende van belang.
6.1.    De korpschef heeft in zijn besluit van 7 juni 2021 toegelicht dat en waarom hij niet over meer documenten beschikt. De korpschef heeft te kennen gegeven dat hij weliswaar meer documenten heeft aangetroffen dan dat hij openbaar heeft gemaakt, maar dat het gaat om informatie die voortkomt uit de inzet van gelaatsherkenning, automatische gezichtsherkenning en ‘sensing’. Die informatie heeft hij niet openbaar gemaakt omdat het gaat om politiegegevens: persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak. De Wob is op politiegegevens niet van toepassing. Er zijn dus weliswaar meer documenten, maar die vallen niet onder de reikwijdte van de Wob. Daarnaast heeft hij toegelicht dat hij de informatie die gaat over de inzet van gelaatsherkenning, automatische gezichtsherkenning en ‘sensing’ onder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob schaart. Op grond van dat artikel heeft hij het verstekken van informatie over de inzet van deze bijzondere opsporingsmethoden geweigerd. Verder heeft hij toegelicht dat er is gezocht naar de machtigingen van de officier van justitie waar [appellant] om heeft verzocht, maar dat die niet zijn aangetroffen. Er zijn verder niet meer documenten, aldus de korpschef.
6.2.    De Afdeling heeft eerder overwogen dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Zie de uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:709, onder 10.
6.3.    De korpschef heeft zowel voor de informatie die voortkomt uit de inzet van de bijzondere opsporingsmethoden als voor de informatie die gaat over de inzet daarvan toegelicht waarom er niet meer documenten zijn die voor openbaarmaking in aanmerking komen. De door de korpschef gegeven toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Voor wat betreft de informatie afkomstig uit de inzet van de bijzondere opsporingsmethoden is van belang dat de Afdeling eerder heeft overwogen dat de Wet politiegegevens een uitputtende regeling bevat voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Zie de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:498, onder 6.2. Voor wat betreft de informatie over de inzet van bijzondere opsporingsmethoden is van belang dat deze informatie op de inventarislijst is opgenomen, zoals in document 2a over de inzet van ANPR. Er zijn geen aanwijzingen dat de inventarislijst onvolledig is. De Afdeling beoordeelt in rechtsoverweging 8, 8.1 en 8.2 of de korpschef het verstrekken van informatie over de inzet van de bijzondere opsporingsmethoden terecht heeft geweigerd.
6.4.    De korpschef heeft medegedeeld dat er geen door de officier van justitie afgegeven machtigingen voor de inzet van onder andere ANPR zijn aangetroffen. Hij ontkent niet dat dergelijke machtigingen er wel hadden moeten zijn. Uit de gedeeltelijk openbaar gemaakte informatie, zoals document 2a, blijkt bovendien ook dat die opsporingsmethoden, waarvoor machtiging van de officier is vereist, zijn ingezet. In zijn schriftelijke uiteenzetting schrijft de korpschef: "Het is de korpschef bekend dat soortgelijke verzoeken als hier aan de orde ook in behandeling zijn geweest bij het Openbaar Ministerie. Voor zover bekend zijn ook daar geen machtigingen aangetroffen." Uit de woorden ‘voor zover bekend’ blijkt onvoldoende of de machtigingen - al dan niet via het Openbaar Ministerie - niet toch te achterhalen zijn. Het ligt op de weg van de korpschef om al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de machtigingen, die bij hem hadden behoren te berusten, te achterhalen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:264, onder 6.1. Als het niet mogelijk blijkt om de machtigingen te achterhalen, dient de korpschef te motiveren waarom hij de machtigingen - zowel bij hemzelf als bij het Openbaar Ministerie - niet meer kan achterhalen.
Het betoog slaagt.
Heeft de korpschef openbaarmaking van informatie terecht geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Wob?
7.       De korpschef heeft een grote hoeveelheid informatie openbaar gemaakt. Sommige documenten of delen daarvan heeft hij niet openbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Wob. In zijn besluit op bezwaar heeft hij per categorie van documenten een motivering voor toepassing van de betrokken weigeringsgrond gegeven. In de inventarislijst heeft hij daarnaast per document aangegeven welke weigeringsgrond van toepassing is en ook nog kort aangegeven om welke informatie het gaat die niet openbaar wordt gemaakt. Daarmee heeft de korpschef zijn besluit voldoende gemotiveerd. Anders dan [appellant] stelt, wordt hij daardoor niet in zijn procespositie geschaad. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de niet openbaar gemaakte documenten of delen daarvan en komt tot het oordeel dat de korpschef openbaarmaking van deze informatie met een beroep op dit artikel heeft mogen weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. De Afdeling licht dit aan de hand van de weigeringsgronden toe.
- Opsporing en vervolging van strafbare feiten (c) en inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen (d)
8.       Het verstrekken van informatie blijft achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat staat in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob. Onder d staat dat het verstrekken van informatie ook achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
8.1.    De korpschef heeft op grond van deze bepalingen openbaarmaking van meerdere documenten geheel of gedeeltelijk geweigerd. Hij heeft toegelicht dat de informatiepositie essentieel is voor de uitvoering van de politietaak. Hij heeft te kennen gegeven dat hij de informatie over de strategie, werkwijzen, scenario’s, inzetgegevens van personeel en materieel, instructies, tolerantiegrenzen, opdrachten, doelen, operationeel beleid, handelingskaders, uitvoeringsvoorschriften en de communicatiestrategie niet openbaar maakt wegens het risico dat specifieke (groepen van) personen dan kunnen anticiperen op het optreden van de politie. Uit deze informatie kunnen (groepen van) personen afleiden welke informatie de politie relevant acht, waardoor zij daarop kunnen inspelen bij het verstoren van de orde en rust tijdens een demonstratie. Dat belemmert het houden van toezicht. Openbaarmaking van deze informatie kan daardoor ook afbreuk doen aan toekomstige politieoptredens. Daarnaast is een deel van de informatie ook afkomstig uit verschillende bronnen. Die bronnen moet de politie beschermen om te voorkomen dat zij geen informatie meer met de politie delen en bekend wordt hoe de politie tijdens een demonstratie aan haar informatie komt, waardoor de opsporing en vervolging wordt belemmerd, aldus de korpschef.
8.2.    De korpschef heeft met de door hem gegeven motivering het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de betreffende documenten. De Afdeling heeft eerder overwogen dat het enkele feit dat een document inzicht geeft in de werkwijze van de politie onvoldoende is om openbaarmaking te weigeren wegens het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Zie de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:715, onder 9.2. De verwijzing van [appellant] naar deze uitspraak kan hem echter niet baten. Daarvoor is van belang dat de korpschef in dit geval veel informatie over algemeen bekende werkwijzen wel openbaar heeft gemaakt. In deze uitspraak heeft de Afdeling daarnaast overwogen dat het belang van openbaarmaking van informatie over - kort samengevat - de werkwijze van de politie bij mobiel banditisme niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen wegens het risico op calculerend gedrag bij criminelen. Die situatie doet zich in deze zaak ook voor ten aanzien van demonstranten. De Afdeling verwijst daarvoor ook naar haar uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6779, onder 5.3. [appellant] stelt weliswaar terecht dat aannemelijk is dat de politie handhavend optreedt bij overtredingen of misdrijven en dat bekend is dat de politie het overtreden van sommige verboden tolereert, maar door openbaarmaking van specifieke informatie daarover heeft iedereen inzicht in welke keuzes de politie bij een dergelijke demonstratie maakt. De korpschef heeft voldoende gemotiveerd dat dit niet wenselijk is in het licht van het toezicht en de opsporing en vervolging en dat die belangen dus zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. Dat de politie haar werkwijze aanpast aan de omstandigheden, betekent niet dat informatie over eerdere demonstraties haar waarde verliest voor toekomstige gevallen. Hoewel [appellant] ten slotte terecht stelt dat de inzet van personeel en materieel deels voor iedereen via bijvoorbeeld een journaaluitzending zichtbaar is, zoals de inzet van een helikopter en stadsbussen voor het arrestantenvervoer, neemt dat niet weg dat door openbaarmaking van informatie daarover een volledig beeld daarvan algemeen bekend wordt. De korpschef heeft met de door hem gegeven motivering voldoende gemotiveerd dat ook dat niet wenselijk is en dat dit aan openbaarmaking van die informatie in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
- Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (e)
9.       Het verstrekken van informatie blijft achterwege als het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dat staat in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
9.1.    De korpschef heeft op grond van deze bepaling de naam/namen van de officier(en) van justitie in documenten 7, 30, 41 en 42 niet openbaar gemaakt. De korpschef heeft toegelicht dat het gaat om een gebiedsofficier die - anders dan een zaaksofficier - niet in de openbaarheid treedt. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de dreiging voor ambtsdragers toeneemt en dat dit zeker geldt voor deze situatie: een demonstratie tegen de maatregelen ter bestrijding van Covid-19 waarbij een deel van de demonstranten uit was op confrontaties met de politie. De korpschef heeft erop gewezen dat daar een bepaalde dreiging van uitgaat richting de politie en ook de officieren van justitie. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt daarom zwaarder dan het belang van openbaarmaking, aldus de korpschef.
9.2.    Zaaksofficieren moeten in beginsel aanvaarden dat hun naam die in de stukken ten behoeve van opsporing en vervolging is opgenomen bekend wordt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3927, onder 4. Om zulke stukken gaat het in dit geval echter niet, omdat de documenten een verslag over de inzet van de politie bij een demonstratie (document 7), een verslag van een startbijeenkomst van het stafoverleg (document 30), app info van het Hoofd opsporing en taakcommandanten (document 41) en een verslag van een bijeenkomst van het stafoverleg (document 42) bevatten. De korpschef heeft met de onder 9.1 weergegeven motivering een toereikende motivering gegeven waarom openbaarmaking van de namen in dit concrete geval achterwege moet blijven. De korpschef heeft het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de naam van een officier van justitie. Hij heeft de namen van de officieren van justitie in de betrokken documenten daarom niet openbaar hoeven maken.
9.3.    [appellant] heeft er ten slotte op gewezen dat in document 8 de naam van een officier openbaar is gemaakt. De korpschef was tijdens de zitting niet aanwezig, zodat hij niet heeft kunnen uitleggen waarom dat zo is. Volgens [appellant] gaat het niet om een fout bij het weglakken, omdat de handtekening onder de naam wel is weggelakt. De Afdeling constateert dat het stuk waarin de naam voorkomt een last betreft waarin aan opsporingsambtenaren bevoegdheden worden toegekend, bijvoorbeeld om personen aan hun kleding te onderzoeken, en dus een ander soort stuk is dan de onderhavige stukken. De handelwijze van de korpschef met betrekking tot de last brengt dus niet mee dat de naam van de officier van justitie in de onderhavige documenten ook openbaar moet worden gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
- Het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling (g)
10.     Het verstrekken van informatie blijft achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokkenen. Dat staat in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
10.1.  De korpschef heeft toegelicht dat hij de namen van rechtspersonen - waaronder namen van horecagelegenheden - op grond van deze bepaling niet openbaar heeft gemaakt. Hij heeft erop gewezen dat deze rechtspersonen in de documenten worden genoemd in verband met de informatiepositie van de politie. Volgens de korpschef kan openbaarmaking van de namen ertoe leiden dat deze rechtspersonen en hun rechtsopvolgers ongewild met de manifestatie in verband worden gebracht, waardoor niet valt uit te sluiten dat deze rechtspersonen onbedoeld of ongefundeerd te maken krijgen met negatieve reacties omdat zij worden geassocieerd met de demonstratie of een eventuele samenwerking met de politie. Dit kan onder andere leiden tot imagoschade. Daarnaast kunnen via de rechtspersonen individuele personen geïdentificeerd worden, aldus de korpschef.
10.2.  De korpschef heeft met de door hem gegeven motivering het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de informatie. Voor zover de korpschef de openbaarmaking van de namen heeft geweigerd omdat er sprake is van een samenwerking tussen de rechtspersoon en de politie en dat bij die rechtspersonen tot onevenredig nadeel kan lijden wegens mogelijke acties van kwaadwillende personen, heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij die redenering kan volgen. [appellant] betoogt echter dat de namen van de horecagelegenheden waar de demonstranten zich hebben verzameld of hebben overnacht openbaar gemaakt kunnen worden. Die horecagelegenheden kunnen volgens hem namelijk niet geassocieerd worden met de demonstratie. De Afdeling volgt [appellant] hierin niet. De openbaarmaking van de namen kan er wel toe leiden dat deze horecagelegenheden geassocieerd worden met de demonstratie en dat kan tot de hiervoor genoemde acties van kwaadwillende personen leiden. Daarvoor is van belang dat een deel van de informatie in de betreffende documenten terecht is weggelakt, waardoor onduidelijk is welke rol de horecagelegenheid precies speelt en of er bijvoorbeeld sprake is van een samenwerking tussen de horecagelegenheid en de politie. Anders dan [appellant] betoogt, is het niet relevant of de betreffende horecagelegenheid inmiddels niet meer onder die naam bestaat.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de korpschef openbaarmaking van informatie terecht geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob?
11.     In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Dat staat in artikel 11, eerste lid, van de Wob. Een bestuursorgaan kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie over persoonlijke beleidsopvattingen verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Dat staat in het tweede lid.
11.1.  De korpschef heeft toegelicht dat hij openbaarmaking van informatie in verslagen van interne overleggen en in een geweldsmutatie op deze grond heeft geweigerd. Het gaat om documenten 11, 30 en 64. Het gaat volgens hem om persoonlijke opvattingen en daarbij aangevoerde argumenten over het politieoptreden, die bedoeld zijn voor intern beraad. Het is van belang dat de vrije meningsvorming wordt beschermd zodat ter voorbereiding op politieoptredens in een vertrouwelijke sfeer overlegd kan worden. De korpschef kan geen toepassing geven aan het tweede lid. Dat komt omdat de kring van betrokken medewerkers beperkt is en het niet voor onmogelijk moet worden gehouden dat bij anonieme openbaarmaking de bewuste medewerker toch achterhaald kan worden, aldus de korpschef.
11.2.  Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank deze weigeringsgrond niet te ruim uitgelegd. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de desbetreffende documenten. De documenten zijn bestemd voor intern beraad en de weggelakte passages zijn persoonlijke beleidsopvattingen over onder andere de toepassing van geweld en middelen. De korpschef heeft artikel 11, eerste lid, van de Wob terecht toegepast. Bij de toepassing van het tweede lid heeft het bestuursorgaan beslissingsruimte en moet het een belangenafweging maken. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399, onder 8.6. De korpschef heeft met de door hem gegeven motivering ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 11, tweede lid, van de Wob. Daarbij is ook van belang dat de korpschef veel informatie wel openbaar heeft gemaakt. In alle drie de documenten heeft hij slechts een paar zinnen met een beroep op artikel 11 van de Wob niet openbaar gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
12.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 7 juni 2021 niet heeft vernietigd wat betreft de toelichting van de korpschef dat hij niet over de machtigingen van de officieren van justitie beschikt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 7 juni 2021 in zoverre vernietigen. De Afdeling zal de korpschef opdragen om met inachtneming van wat in rechtsoverweging 6.4 van deze uitspraak is overwogen voor dit deel een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het nemen van een nieuw besluit zal de Afdeling een termijn geven.
13.     De Afdeling ziet aanleiding om met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld. Zie artikel 8:113, tweede lid, van de Awb.
14.     De korpschef moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2022 in zaak nr. 21/3761 voor zover de rechtbank het besluit van 7 juni 2021, kenmerk 202483225, niet heeft vernietigd voor wat betreft de toelichting van de korpschef dat hij niet over de machtigingen van de officieren van justitie beschikt;
III.      vernietigt dat besluit in zoverre;
IV.      draagt de korpschef van de politie op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.      veroordeelt de korpschef van de politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de korpschef van de politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
960