ECLI:NL:RVS:2023:4293

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
202301731/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 10 maart 2023 een beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 19 februari 2023 aangekomen op Schiphol vanuit de Democratische Republiek Congo en wilde doorreizen naar Italië. Op 20 februari 2023 weigerde de staatssecretaris hem toegang tot Nederland en legde hij een vrijheidsontnemende maatregel op. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat de vreemdeling tijdig aan Italië kon worden overgedragen, gezien de structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië. De staatssecretaris ging in hoger beroep, stellende dat de rechtbank zich ten onrechte had bemoeid met de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet bevoegd was om de rechtmatigheid van de asielprocedure te toetsen in het kader van de vrijheidsontneming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling had geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die de grensdetentie onrechtmatig zouden maken. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 20 november 2023.

Uitspraak

202301731/1/V3.
Datum uitspraak: 20 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 maart 2023 in zaak nr. NL23.5828 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 10 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling is op 19 februari 2023 aangekomen op Schiphol, vanuit de Democratische Republiek Congo. De vreemdeling wilde voor een zakelijke afspraak doorreizen naar Italië. Op 20 februari 2023 heeft de staatssecretaris hem de toegang tot het grondgebied geweigerd en hem opgedragen om zich in de lounge op te houden in afwachting van een terugvlucht. Daarna heeft de vreemdeling een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft bepaald dat het besluit omtrent de toegangsweigering werd uitgesteld op grond van artikel 3, vierde lid, van de Vw 2000 en heeft de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 (het bij de rechtbank bestreden besluit). Op 9 maart 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
De uitspraak van de rechtbank en de grief van de staatssecretaris
2.       Op 10 maart 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaard, omdat volgens haar het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022, C, B en X, ECLI:EU:C:2022:858, zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd en dus ook bij de beoordeling van deze vrijheidsontnemende maatregel moet worden bezien of aannemelijk is dat de vreemdeling tijdig aan Italië kan worden overgedragen. Daarbij heeft zij van belang geacht dat er aanknopingspunten zijn dat er in Italië een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen is. Volgens haar was dat bekend sinds haar uitspraak van 6 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2966, waardoor de grensdetentie vanaf die datum onrechtmatig is, omdat overdracht aan Italië vanaf dan niet meer aannemelijk is.
De staatssecretaris betoogt in hoger beroep dat de rechtbank zich hiermee ten onrechte heeft gemengd in de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure. Volgens hem laat het arrest C, B en X van het Hof onverlet dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om de asielprocedure inhoudelijk te toetsen.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       Het Hof heeft in het arrest C, B en X, punt 75, overwogen dat bewaring alleen kan met inachtneming van algemene en abstracte regels waarin de vereisten voor bewaring zijn vastgelegd. Om de daadwerkelijke naleving van deze vereisten te verzekeren, moet de bewaringsrechter kunnen beslissen over elk relevant feitelijk en juridisch element om de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring te beoordelen (punt 87). Voor die beoordeling is in dit geval het volgende van belang.
3.1.    De vreemdeling is in grensdetentie gesteld krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Daarvoor gelden de vereisten die zijn beschreven in de uitspraak van 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3794, onder 3.1. In dit geval is vooral van belang dat de vreemdeling in grensdetentie mag worden gehouden zodat in het kader van een procedure een beslissing kan worden genomen over zijn recht om het grondgebied te betreden (artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn) en dat de daarmee verband houdende administratieve procedures met de nodige zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd (artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn). Omdat de vreemdeling een Dublinclaimant is, geldt daarnaast het vereiste dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren en niet langer dan redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht is uitgevoerd (artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening).
3.2.    De staatssecretaris betoogt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van een besluit op een asielaanvraag. De Afdeling verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraak van 13 oktober 2023, onder 4 tot en met 4.4. De rechtbank heeft dat niet onderkend door te overwegen dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling tijdig aan Italië kan worden overgedragen, omdat de staatssecretaris zonder nadere motivering niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan voor Italië, aangezien er aanknopingspunten zijn dat sprake is van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen. Met deze overweging geeft de rechtbank namelijk een oordeel over de rechtmatigheid van de overdracht naar Italië en dat mag niet. Die rechtmatigheid kan pas aan de orde komen in een beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 9 maart 2023, om de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bovendien heeft de rechtbank hiermee niet onderkend dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn geen vereiste is voor een rechtmatige grensdetentie krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, anders dan bij grensdetentie krachtens artikel 6a, eerste lid, in samenhang met artikel 6, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.
3.3.    De grief slaagt.
Slotsom hoger beroep
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
Beoordeling van het beroep
5.       De vreemdeling heeft betoogd dat hij alleen maar asiel heeft aangevraagd omdat hij zich daartoe genoodzaakt zag toen de staatssecretaris hem niet liet doorreizen naar Italië en hem dreigde terug te sturen naar de Democratische Republiek Congo. Anders dan het geval was in de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:789, is echter niet gebleken dat het niet laten doorreizen het gevolg was van een eenvoudig te voorkomen fout van de Nederlandse autoriteiten, waardoor sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die zwaarder wegen dan het grensbewakingsbelang. Bovendien stond er een apart rechtsmiddel open tegen de grensweigering.
5.1.    De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 maart 2023 in zaak nr. NL23.5828;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023
962