ECLI:NL:RVS:2023:789

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
202207225/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling tijdens grensprocedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel die op 2 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan een vreemdeling was opgelegd. De vreemdeling, die de Nepalese nationaliteit heeft, was onderweg naar Trinidad en Tobago, maar werd op Schiphol tegengehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar) vanwege vermeende vervalsing van zijn zeemansboekje. De rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was, omdat de KMar op basis van verouderde informatie had geconcludeerd dat de documenten vervalst waren. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Raad van State bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de authenticiteit van de zeemansboekjes die eenvoudig geverifieerd had kunnen worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van begin af aan onrechtmatig was, omdat er geen zwaarwegende redenen waren voor de vrijheidsontneming en de vreemdeling en zijn reisgenoten hun reis naar Trinidad en Tobago hadden kunnen voortzetten. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202207225/1/V3.
Datum uitspraak: 2 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 december 2022 in zaak nr. NL22.19996 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 13 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Nepalese nationaliteit. Op 2 oktober 2022 was hij per vliegtuig vanuit Dubai via de luchthaven Schiphol onderweg naar Port of Spain, hoofdstad van Trinidad en Tobago. Hij en zijn zes reisgenoten werden daar verwacht door een rederij, om te gaan werken op een schip. Tijdens de overstap op Schiphol werden zij bij de gate gecontroleerd door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar). Bij aankomst op Schiphol waren zij in het bezit van geldige Nepalese paspoorten, vliegtickets en zeemansboekjes, uitgegeven door de autoriteiten van de Republiek Palau. De ambtenaren van de KMar concludeerden bij de controle dat de zeemansboekjes vervalst waren en deelden de vreemdeling en zijn reisgenoten mee dat ze terug moesten keren naar hun land van herkomst.
De vreemdeling en zijn reisgenoten wensten om asielgerelateerde redenen niet terug te keren naar Nepal en vroegen in Nederland asiel aan. De staatssecretaris heeft bepaald dat de besluiten omtrent de toegangsweigering werden uitgesteld op grond van artikel 3, vierde lid, van de Vw 2000 en heeft de vreemdeling en zijn reisgenoten vrijheidsontnemende maatregelen opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Tijdens de vrijheidsontneming is gebleken dat de zeemansboekjes authentiek waren.
Op 13 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de vrijheidsontnemende maatregelen opgeheven, waarbij hij heeft bepaald dat de asielverzoeken zich niet lenen voor behandeling in de grensprocedure. Op 7 december 2022 zijn de vreemdeling en zijn reisgenoten, na teruggave van hun zeemansboekjes door de staatssecretaris, vertrokken naar Brazilië om daar alsnog aan te monsteren op het schip en hebben zij hun asielaanvragen ingetrokken.
1.1.    Deze uitspraak gaat over de vraag of en zo ja hoe, deze feiten en omstandigheden raken aan de rechtmatigheid van de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel moet worden getoetst aan de hand van feiten en omstandigheden die op het moment van het opleggen daarvan bekend zijn of redelijkerwijs bekend horen te zijn. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de ambtenaren van de KMar op basis van verouderde informatie hebben geconcludeerd dat de zeemansboekjes vervalst waren, terwijl de authenticiteit van de zeemansboekjes eenvoudig via een op internet te raadplegen databank van de Republiek Palau geverifieerd had kunnen worden. Volgens de rechtbank hadden de ambtenaren van de KMar daarmee bekend moeten zijn. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de onjuiste conclusie grote gevolgen heeft gehad voor de vreemdeling, omdat hij daardoor niet kon doorreizen naar zijn eindbestemming om tijdig aan te monsteren op een schip. Daarom is de vrijheidsontnemende maatregel naar het oordeel van de rechtbank van het begin af aan onrechtmatig.
Hoger beroep
3.       De staatssecretaris voert tegen de uitspraak drie grieven aan. Hij betoogt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte de rechtmatigheid van de uitgestelde toegangsweigering bij haar beoordeling heeft betrokken en wijst op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451. In zijn tweede grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ambtenaren van de KMar al voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel bekend hadden moeten zijn met de authenticiteit van de zeemansboekjes. Volgens hem hebben de ambtenaren gehandeld op basis van de op dat moment bij hen bekende informatie en was er toen geen aanleiding voor nader onderzoek. Daarnaast kon het verifiëren van de authenticiteit via de online databank geen uitkomst bieden, omdat daarmee niet kon worden vastgesteld dat een zeemansboekje authentiek is. In zijn derde grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken dat de vreemdeling het schip heeft gemist waarop hij zou gaan werken, omdat in deze procedure alleen de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel en de dáárdoor geleden schade ter beoordeling voorligt.
Beoordeling
4.       Het beoordelingskader dat de Afdeling uiteen heeft gezet in haar uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, geldt ook in deze zaak. De Afdeling wijst met name op wat daar is overwogen onder 7 en 8.2.
Uit artikel 8, eerste lid, van de Opvangrichtlijn volgt dat een lidstaat een vreemdeling niet in bewaring mag houden alleen omdat hij een asielverzoek heeft ingediend. Het tweede lid van die bepaling schrijft voor dat een lidstaat een vreemdeling alleen in bewaring mag houden in de gevallen waarin dat nodig blijkt en dat dat alleen kan op grond van een individuele beoordeling van het geval, indien geen andere, minder dwingende maatregel effectief kan worden toegepast.
Ingevolge artikel 5.1a, derde lid, van het Vb 2000 wordt een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang en niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
Er kunnen geen afzonderlijke rechtsmiddelen worden aangewend tegen het uitstellen van het besluit over de toegang (zie artikel 6:3 van de Awb). Dat betekent niet dat een vreemdeling nooit kan opkomen tegen de toepassing van de grensprocedure. Voor zover een klacht daarover samenhangt met de vrijheidsontnemende maatregel, kan deze naar voren worden gebracht in het beroep tegen die maatregel.
4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming moet worden getoetst aan de hand van alle relevante individuele feiten en omstandigheden, ook als deze feiten en omstandigheden ten grondslag liggen aan het uitstellen van een besluit over de toegang en het toepassen van de grensprocedure. Het indienen van een asielaanvraag aan de grens leidt er in de meeste gevallen, gelet op het grensbewakingsbelang, weliswaar toe dat het besluit over de toegang wordt uitgesteld en de grensprocedure wordt toegepast, maar daarmee is geen rechtvaardiging voor vrijheidsontneming gegeven. De staatssecretaris moet altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante individuele feiten en omstandigheden moet betrekken. Anders dan de staatssecretaris betoogt, moeten de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij nooit de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen en daar pas voor koos nadat hij zijn reis niet kon voortzetten omdat de ambtenaren van de KMar hem, naar achteraf bleek ten onrechte, voorhielden dat zijn zeemansboekje vervalst was en dat hij zou worden teruggestuurd naar Nepal, worden meegewogen in de belangenafweging.
Grief 1 faalt.
4.2.    Niet in geschil is dat de ambtenaren van de KMar bij de beoordeling van de authenticiteit van de zeemansboekjes zijn uitgegaan van verouderde informatie. Ook is niet in geschil dat de door hen getrokken conclusie dat de zeemansboekjes vervalst zijn, onjuist is. Verder is niet in geschil dat de vreemdeling en zijn reisgenoten hadden kunnen doorreizen naar hun eindbestemming en dus niet in grensdetentie zouden zijn geplaatst, als deze onjuiste conclusie niet was getrokken. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de ambtenaren van de KMar een fout hebben gemaakt bij het controleren van de zeemansboekjes en dat dat ingrijpende gevolgen heeft gehad voor de vreemdeling en zijn reisgenoten. Daarbij is ook van belang dat die zeemansboekjes volgens de door de staatssecretaris overgelegde reactie van de Palause autoriteiten sinds 2019 in omloop zijn en de ambtenaren van de KMar hiermee bekend hadden kunnen zijn. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat de authenticiteit van de zeemansboekjes eenvoudig via de online databank geverifieerd had kunnen worden. De staatssecretaris stelt weliswaar dat door enkele verificatie van het nummer dat in het zeemansboekje staat, niet kan worden vastgesteld dat het boekje authentiek is, maar daarmee gaat hij eraan voorbij dat de rechtbank ook heeft overwogen dat via de online databank niet alleen het nummer kan worden geverifieerd, maar ook een kopie kan worden ingezien van een pagina uit het zeemansboekje met daarop een foto van de houder daarvan. Als de KMar deze eenvoudige verificatie zou hebben uitgevoerd, zou de reden om aan te nemen dat sprake was van vervalsing, op dat moment zijn weggenomen. De staatssecretaris voert verder tevergeefs aan dat tijdens de grenscontrole geen aanleiding bestond voor nader onderzoek omdat de vreemdeling en zijn reisgenoten de conclusie van de ambtenaren van de KMar toen niet gemotiveerd hebben bestreden. Het komt voor risico van de staatssecretaris dat bij de uitvoering van grenscontroles geen gebruik is gemaakt van betrouwbare en bekend te veronderstellen manieren om documenten op authenticiteit te controleren.
Grief 2 faalt.
4.3.    Omdat uit het voorgaande volgt dat er geen belemmering was voor de vreemdeling en zijn reisgenoten om hun reis naar Trinidad en Tobago te vervolgen en er in dit geval geen zwaar gewicht toekomt aan het grensbewakingsbelang, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van begin af aan onrechtmatig is. Daarbij heeft de rechtbank terecht ook meegewogen dat de vreemdeling en zijn reisgenoten door de grensdetentie het schip hebben gemist waarop zij zouden gaan werken. Dat in deze procedure alleen de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel ter beoordeling voorligt, laat onverlet dat ook deze omstandigheid meeweegt in de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
Grief 3 faalt.
Slotsom
5.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat alle relevante individuele feiten en omstandigheden moeten worden meegewogen in de beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel en is op basis daarvan terecht tot het oordeel gekomen dat de maatregel onrechtmatig is. Gelet op alle feiten en omstandigheden was deze vrijheidsontnemende maatregel in dit geval niet nodig (artikel 8, eerste en tweede lid, van de Opvangrichtlijn en artikel 5.1a, derde lid, van het Vb 2000).
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de zaak van de vreemdeling en zaak nr. 202207233/1/V3 samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn, zodat zij bij de vaststelling van de proceskosten is uitgegaan van één zaak.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023
347-962