Uitspraak
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [bedrijf] tegen een boete van € 48.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete is opgelegd omdat uit een boeterapport van de Inspectie SZW bleek dat in de periode van 2 november 2018 tot en met 21 maart 2019 zes vreemdelingen met de Chinese nationaliteit arbeid hebben verricht voor [bedrijf] zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De vreemdelingen waren in dienst van het Chinese moederbedrijf van [bedrijf].
[bedrijf] heeft in beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitzondering in het Besluit uitvoering Wav niet in strijd is met het lex certa-beginsel. [bedrijf] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wetgeving ten tijde van de onderzoeksperiode niet duidelijk was en dat zij niet had kunnen voorzien dat de uitzondering niet van toepassing zou zijn op structureel werk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tekst van de wet duidelijk maakt dat er sprake moet zijn van incidentele arbeid en dat de uitzondering niet van toepassing is op structureel werk dat door verschillende vreemdelingen wordt verricht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de minister de boete terecht heeft opgelegd, maar dat de hoogte van de boete moet worden herzien. De Afdeling heeft de boete vastgesteld op € 36.000,00, rekening houdend met de ernst van de overtredingen en de mate van verwijtbaarheid van [bedrijf]. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [bedrijf].