ECLI:NL:RVS:2023:3890

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
202302286/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2023 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 december 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Vervolgens verklaarde de staatssecretaris op 8 september 2022 het bezwaar van de vreemdeling opnieuw niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, omdat de vreemdeling geen belang had bij zijn bezwaar, gezien een ander besluit van de staatssecretaris waarin een machtiging tot voorlopig verblijf was verleend.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang had bij zijn bezwaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling wel degelijk belang had bij een oordeel over de afwijzing van zijn bezwaar, omdat dit invloed kan hebben op de ingangsdatum van de verblijfsvergunning die hij wenst.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling in hoger beroep, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van de vreemdeling in bezwaar en de voorwaarden waaronder de staatssecretaris van het horen kan afzien.

Uitspraak

202302286/1/V1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023 in zaak nr. NL22.20027 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Beoordeling van het hoger beroep
1.       De staatssecretaris heeft het door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de staatssecretaris had de vreemdeling geen belang bij zijn bezwaar, omdat de staatssecretaris in een andere procedure bij besluit van 1 augustus 2022 heeft bepaald dat hij hem een machtiging tot voorlopig verblijf, en aansluitend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met hetzelfde verblijfsdoel, te weten ‘arbeid in loondienst’, verleent als waarop het besluit van 5 december 2019 ziet. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht tot het besluit van 8 september 2022 is gekomen en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang daarbij.
2.       De vreemdeling klaagt in zijn grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. De vreemdeling had namelijk belang bij het verkrijgen van een oordeel van de rechtbank over de vraag of de staatssecretaris het door hem gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1602, onder 5.2. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beoordeling van het beroep
4.       De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen belang heeft bij zijn bezwaar. De vreemdeling zou daarmee namelijk in een gunstiger positie kunnen komen, omdat de verblijfsvergunning die hij wenst volgens hem een eerdere ingangsdatum zal krijgen dan de verblijfsvergunning die hij heeft verkregen door het besluit van 1 augustus 2022. Daarbij heeft hij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611, onder 3.2.
4.1.    Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat een positief besluit op de aanvraag van de vreemdeling ertoe zou leiden dat hij de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ zou verlenen en vervolgens op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de daarmee corresponderende beperking. Artikel 3.57, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt dat de staatssecretaris deze verblijfsvergunning ambtshalve verleent met ingang van de dag na de dag waarop de machtiging tot voorlopig verblijf aan de vreemdeling in persoon is afgegeven. Omdat deze bepaling dwingend is geformuleerd, kunnen de door de vreemdeling genoemde omstandigheden, namelijk het lange procesverloop, het ontstane verblijfsgat en de redenen waarom hij een tweede aanvraag heeft ingediend, ook niet leiden tot een verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum. De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen belang heeft bij zijn bezwaar.
5.       De vreemdeling heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar.
5.1.    De staatssecretaris mag slechts krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.3, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 4.1 heeft overwogen, is in dit geval aan de maatstaf om van het horen af te zien voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
6.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris moet de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten en het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
7.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023 in zaak nr. NL22.20027;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Nuboer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023
927