ECLI:NL:RVS:2023:3858

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
202103817/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag appellant tegen Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot zijn recht op huurtoeslag over de jaren 2014 en 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder besloten dat het recht op huurtoeslag op nihil was vastgesteld. Dit besluit werd door de rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2021 vernietigd, waarna de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw moest beslissen op het bezwaarschrift van [appellant]. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op huurtoeslag niet was toegekend en had [appellant] een schadevergoeding van € 2.000,00 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er maar één nieuw besluit op bezwaar hoeft te worden genomen, terwijl hij twee bezwaarschriften had ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen zelf mag beslissen of zij de heroverweging in één of twee besluiten vervat, zolang alle gronden worden behandeld. Ook het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat in een samenhangende procedure al een vergoeding is toegekend.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen geen proceskosten hoeft te vergoeden. De zaak is behandeld op 11 mei 2023, en de uitspraak is gedaan op 18 oktober 2023.

Uitspraak

202103817/1/A2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 3 mei 2021 in zaak nr. 19/242 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 maart 2017, 24 april 2017 en 26 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2014 en 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 17 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten op de daartegen door [appellant] gemaakte bezwaren en de besluiten in stand gelaten.
Bij uitspraak van 3 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Belastingdienst/Toeslagen en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met zaaknummer 202102679/1/A2, behandeld op 11 mei 2023, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft het recht op huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2014 en 2015 definitief vastgesteld op nihil omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de gestelde huur heeft voldaan. [appellant] is het hier niet mee eens en stelt wel recht te hebben op huurtoeslag en dit ook voldoende te hebben onderbouwd.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn besluit op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd door niet in te gaan op het herhaaldelijke verzoek van [appellant] om gegevens te overleggen met betrekking tot een onderzoek dat door de Belastingdienst/Toeslagen is uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift van [appellant]. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, omdat in de procedure met zaaknummer LEE 19/1129 (zaaknummer 202102679/1/A2) al is overgegaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding (reis- en verletkosten), er geen aanleiding meer is om in deze zaak een proceskostenveroordeling uit te spreken. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Hoger beroep en beoordeling
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen na de vernietiging van het besluit van 17 december 2018 maar één nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen. Omdat hij twee bezwaarschriften heeft ingediend, moeten er ook twee nieuwe besluiten op bezwaar worden genomen.
3.1.    In het besluit van 17 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten op de door [appellant] gemaakte bezwaren  over de huurtoeslag 2014 en 2015. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw moet beslissen op het bezwaar van [appellant]. De rechtbank heeft zich hierbij niet uitgelaten of dit in één besluit moet worden neergelegd. De Belastingdienst/Toeslagen mag zelf beslissen of zij de heroverweging naar aanleiding van de bezwaren over de toeslagjaren 2014 en 2015 in één of twee geschriften vervat, zolang maar op alle gronden wordt ingegaan. Het betoog slaagt niet.
4.       Verder betoogt [appellant] dat hij ook in deze procedure recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat het feit dat twee zaken (deze zaak en eerdergenoemd zaaknummer LEE 19/1129) op dezelfde dag zijn behandeld niet tot gevolg kan hebben dat maar in één procedure een proceskostenvergoeding wordt toegekend. Daarnaast heeft hij ook aan beide procedures tijd besteed, twee proceskostenformulieren ingevuld en verschillen de zaken van elkaar.
4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er in de onderhavige procedure geen aanleiding is om een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat in de procedure met zaaknummer LEE 19/1129 al is overgegaan tot toekenning van proceskosten. De reiskosten zijn in die procedure vastgesteld op € 5,62 en de verletkosten op € 28,00. Deze proceskostenvergoeding dekt ook de kosten in de onderhavige procedure. Doordat de samenhangende zaken op dezelfde zitting zijn behandeld heeft [appellant] maar één keer reiskosten hoeven te maken en met het toekennen van viermaal het minimumtarief van € 7,00 per uur is het totale tijdverzuim voor het bijwonen van de zitting, waar beide procedures zijn behandeld, gedekt. Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt verder dat zowel in de procedure over 2014 als 2015 sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waardoor hij in beide procedures recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,00.
5.1.    Als de redelijke termijn is overschreden, moet voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief worden gehanteerd van € 500,00 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, moet in dit verband worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,00 per half jaar gehanteerd (vergelijking de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:910 en de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).
5.2.    De rechtbank is er bij de beoordeling van het verzoek van [appellant] om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn terecht van uitgegaan dat de zaken over 2014 en 2015 in hoofdzaak zien op hetzelfde onderwerp. Immers, het onderwerp van beide procedures is de definitieve berekening van de huurtoeslag en het al dan niet kunnen aantonen dat de gestelde huurkosten daadwerkelijk bestonden en zijn voldaan. Het betoog slaagt niet.
6.       Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet zelf heeft beslist over zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2014 en verzoekt de Afdeling dit alsnog te doen.
6.1.    Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten dan wel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Voor de beslissing tot zelf in de zaak voorzien is bepalend of de uitkomst van het geschil in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn. Zelf in de zaak voorzien is niet aangewezen, indien dat noopt tot een oordeel over een aangelegenheid waarover partijen zich in de procedure niet of niet voldoende hebben uitgelaten en daartoe ook geen aanleiding bestond (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2690).
6.2.    De Afdeling overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen tijdens de zitting bij de rechtbank aan [appellant] een door hem opgevraagd stuk heeft overgelegd. De rechtbank heeft niet zelf in de zaak voorzien omdat zij hoor en wederhoor over dit stuk van groot belang acht en dit hier niet zonder meer is gewaarborgd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat dit voldoende reden is om niet zelf in de zaak te voorzien. Het betoog slaagt niet.
7.       Ook in wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat de procedure onzorgvuldig is geweest of dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
85-1033