202200343/1/A3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tegelen, gemeente Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2021 in zaak nr. 20/3160 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft de burgemeester gelast om de woning aan de [locatie] te Venlo te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 20 november 2020 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:8956, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Tegelen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De politie heeft een melding ontvangen dat regelmatig in drugs wordt gehandeld op de parkeerplaats aan de Lindestraat te Tegelen. Het daarbij genoemde voertuig bleek op naam te staan van [persoon]. Ook heeft de politie over dat voertuig een Meld-Misdaad-Anoniem-tip ontvangen die inhoudt dat de bestuurder dagelijks in drugs handelt. Daarnaast heeft de politie drie keer een vermoedelijke drugsoverdracht waargenomen. In mei 2020 heeft de politie vervolgens een onderzoek ingesteld naar de handel in verdovende middelen waarbij dat voertuig betrokken was. Daarbij heeft de politie acht gebeurtenissen die betrekking hebben op drugshandel geregistreerd. Bij datzelfde onderzoek bleek dat [persoon] onder andere gebruik maakte van de woning aan de [locatie] te Venlo. Hij staat niet op dit adres ingeschreven maar was de vriend van de huurster, [appellante], die daar woont met haar minderjarige kinderen. Op 24 mei 2020 heeft de politie die woning doorzocht waarbij in een kledingkast op de slaapkamer 407 bolletjes wit poeder, 265 bolletjes bruin poeder en 305 g wit poeder in brokken werd gevonden. In de kelder trof de politie 662,07 g wit poeder, 11,7 g bruin poeder en drie pillen aan. Op de koelkast in de kelder trof de politie een weegschaal en een bankpas aan. Op de bankpas trof de politie witte poederresten aan. Verder heeft de politie in een keukenkastje 146 g hennep gevonden. Uit indicatieve testen van de politie bleek dat het witte poeder cocaïne was. Het bruine poeder is indicatief getest op heroïne. De drie pillen zijn indicatief getest en duiden op XTC. Heroïne, cocaïne en XTC zijn harddrugs en staan op lijst I van de Opiumwet. Hennep is een softdrug en staat op lijst II van de Opiumwet. Van deze bevindingen heeft de politie op 16 juni 2020 een bestuurlijke rapportage opgemaakt, die de burgemeester heeft ontvangen.
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester bij besluit van 20 augustus 2020 besloten om de woning met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten. Volgens de burgemeester is de sluiting van de woning noodzakelijk vanwege de vondst van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. Omdat [appellante] als huurder in de woning woont met minderjarige kinderen, heeft de burgemeester bepaald dat de woning in plaats van twaalf maanden, zoals volgt uit de Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie (hierna: de Beleidsregels), voor drie maanden moet worden gesloten. Het vinden van een vervangende woonruimte voor die periode is volgens de burgemeester niet onmogelijk. De effecten op het privéleven van [appellante] zijn daarmee beperkt, aldus de burgemeester.
2.1. Tegen dit besluit heeft [appellante] bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft de burgemeester bij besluit van 20 november 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.
Het hoger beroep
3. Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester van de bevoegdheid om de woning te sluiten gebruik mocht maken.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak). Noodzaak van de sluiting
5. [appellante] betoogt dat de woning niet bekend stond als drugspand. Vanuit de woning werd ook niet gehandeld. Daarnaast was er geen loop naar de woning toe en zijn in de woning geen attributen aangetroffen die feitelijke handel vanuit de woning veronderstellen. Op geen enkele wijze is haar woning bij drugshandel betrokken. De burgemeester had daarom moeten volstaan met een waarschuwing, aldus [appellante].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en - nader verduidelijkt in - de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913) is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde. 5.2. De Afdeling vindt, net als de rechtbank, dat de burgemeester gelet op de ernst en de omvang van de overtreding heeft mogen oordelen dat sluiting van de woning noodzakelijk was.
5.3. De Afdeling onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en voegt daar in reactie op de gronden van het hoger beroep het volgende aan toe. Als aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, en ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten. Daarvan is in dit geval geen sprake. Hier gaat het om een hoeveelheid softdrugs en harddrugs die de gebruikershoeveelheid ver overschrijdt. Dat is een aanwijzing dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en aangenomen mag worden dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444). Dat de drugs voor de handel buiten de woning bestemd zijn volgt ook uit onder andere de observaties van de politie. De drugs waren immers - in elk geval grotendeels - van [persoon]. Daarbij komt dat de politie heeft geconstateerd dat hij veelvuldig handelde vanuit zijn auto. Bovendien blijkt uit de foto’s die zijn gevoegd bij de bestuurlijke rapportage dat stapels met biljetten van € 50,- zijn gevonden. De rechtbank heeft daarnaast terecht geoordeeld dat de burgemeester betekenis mocht toekennen aan de ligging van Venlo nabij de grens van Duitsland. Zoals uit de Beleidsregels blijkt, kampt de gemeente Venlo met omvangrijk drugstoerisme. Om de daarmee gepaard gaande overlast te bestrijden, voert het gemeentebestuur van Venlo een streng beleid. Daarnaast staat in de bestuurlijke rapportage dat de betrokken wijk kan worden aangemerkt als kwetsbare wijk waar veel drugscriminaliteit en geweld plaatsvindt. Ruim tien woningen in deze wijk hadden een indicatie dat er vanuit de woning werd gehandeld of dat de woning werd gebruikt om de zogenaamde ‘stash’ - handelshoeveelheid verdovende middelen - te bewaren. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de burgemeester zich, gelet op de aangetroffen situatie, op het standpunt mogen stellen dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat en met het oog op het herstel van de openbare orde in dit geval noodzakelijk was om de woning te sluiten en dat hij in zoverre niet heeft kunnen volstaan met een waarschuwing.
5.4. Het betoog slaagt niet.
Evenwichtigheid
6. [appellante] betoogt verder dat de sluiting niet evenwichtig is. De aanwezigheid van de drugs in de woning valt haar niet te verwijten. Zij was namelijk hiervan niet op de hoogte. De drugs in de slaapkamer zijn door [persoon] pas een dag voor de inval tijdelijk in haar woning gelegd in een deel van de kledingkast dat door hem werd gebruikt. De drugs in de kelder heeft zij niet gezien omdat zij al geruime tijd geen gebruik maakte van de kelder, aangezien haar ex-echtgenoot daar tot medio maart 2020 verbleef. De drugs in de keuken heeft zij niet gezien omdat deze waren verstopt in een tas in een keukenkastje, aldus [appellante].
Daarnaast moet volgens [appellante] ook rekening worden gehouden met de gevolgen van de sluiting. Zij heeft drie maanden met haar minderjarige kinderen elders moeten verblijven. Gedurende de drie maanden konden de kinderen geen vriendjes uitnodigen en hadden zij geen eigen slaapkamer. Daarnaast is de overweging van de burgemeester dat kinderen nooit op straat komen te staan omdat er noodopvang is niet realistisch, omdat de kinderbescherming de kinderen uit huis zou plaatsen als zij geen geschikte woonruimte zou vinden, aldus [appellante].
Ook stelt [appellante] dat zij haar huurwoning kwijt is geraakt als gevolg van buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Daarnaast staat zij op de ‘zwarte lijst’ waardoor zij gedurende drie jaar niet via de reguliere sociale woningbouw in aanmerking komt voor een huurwoning. Zij heeft daardoor geen invloed op het soort woning en de plek waar haar kinderen komen te wonen, waardoor de kinderen noodgedwongen naar een andere school moesten. Dat heeft een grote invloed op hen gehad. De burgemeester heeft met deze gevolgen ten onrechte geen rekening gehouden, aldus [appellante].
6.1. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630). 6.2. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden met zich brengen dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
6.3. De Afdeling onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over de verwijtbaarheid en voegt daar in reactie op de gronden van het hoger beroep het volgende aan toe. Los van de vraag of de verklaring van [appellante] dat zij al geruime tijd niet in de kelder kwam af kan doen aan de verwijtbaarheid, is van belang dat ook in de kast van de (gezamenlijke) slaapkamer en in een keukenkastje drugs zijn aangetroffen. Bovendien woonde haar ex-echtgenoot, naar haar zeggen drugsverslaafd, volgens de verklaring in de rapportage tot medio maart in de kelder. Dat zou betekenen dat hij de drugs daar heeft achtergelaten, wat niet geloofwaardig is, mede gezien de vondst van een pinpas in die kelder met de naam van [appellante] erop. Ook is de verklaring van [persoon] dat de drugs net de vorige dag in de slaapkamerkast waren gelegd niet geloofwaardig, ook al omdat hij volgens de rapportage geruime tijd bij drugshandel betrokken was voor het moment van doorzoeken van de woning. Tot slot is geen goede verklaring gegeven voor het niet ontdekken van de drugs in het keukenkastje. Buiten dat van een huurder en bewoner mag worden verwacht toezicht te houden op het gebruik van de woning, zou de aanwezigheid van een plastic tas met daarin 146 g hennep in een keukenkastje in het algemeen moeten opvallen.
6.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241, volgt dat als omstandigheden zoals het ontbreken van recidive, de financiële situatie, ontbinding van een huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst niet zonder meer in de weg hoeven te staan aan sluiting van de woning. 6.5. Uit de Beleidsregels volgt dat de burgemeester bij de vondst van harddrugs overgaat tot sluiting van een woning voor de duur van een jaar. In dit geval heeft de burgemeester in verband met de aanwezigheid van kinderen en de impact op het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven de woning in plaats van twaalf maanden voor de duur van drie maanden gesloten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het vinden van vervangende woonruimte voor de duur van drie maanden niet onmogelijk heeft hoeven achten. In het geval van een noodsituatie, zoals ook blijkt uit het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase, bestond ook de mogelijkheid tot noodopvang voor deze drie maanden als dit onverhoopt niet zou lukken.
6.6. Zoals in de overzichtsuitspraak is overwogen, moeten bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning alle gevolgen daarvan worden betrokken. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Afdeling voegt daaraan toe dat ook financiële schade of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). De burgemeester heeft toegelicht dat [appellante] een arbeidsovereenkomst heeft voor de duur van 32 uur per week. Haar financiële situatie laat het daarom toe om geschikte vervangende woonruimte te vinden. Tegenover haar werkplek was een vakantiepark gesitueerd, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt. Bovendien heeft de burgemeester toegelicht dat, als het [appellante] niet zou lukken om vervangende woonruimte voor haar en haar kinderen te vinden, hij er altijd voor zal zorgen dat zij niet op straat komen te staan. Ten tijde van het besluit op bezwaar bleek echter dat [appellante] in staat was om vervangende woonruimte te vinden, zodat een dergelijke situatie zich niet voor zou doen. Verder is ter zitting gebleken dat [appellante] gebruik kan maken van wonen op proef. Dat houdt in dat zij gedurende twee jaar begeleid woont, waarna zij zelfstandig een huurovereenkomst mag aangaan. Dat [appellante] als gevolg van de woningsluiting op een zwarte lijst komt te staan bij de woningbouwvereniging, heeft dan ook niet tot gevolg dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden. De gevolgen van de sluiting van de woning zijn dan ook niet onevenwichtig.
6.7. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
8. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Venema
voorzitter
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
317-1071