ECLI:NL:RBLIM:2021:8956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3160
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens handelshoeveelheid drugs met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 november 2021 uitspraak gedaan over de sluiting van de woning van eiseres op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente Venlo had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, omdat er een handelshoeveelheid hard- en softdrugs was aangetroffen. Eiseres, die minderjarige kinderen heeft, was van mening dat de sluiting onterecht was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De rechtbank overwoog dat de aanwezigheid van drugs in de woning een ernstig geval was en dat de sluiting noodzakelijk was voor de openbare orde. De rechtbank erkende dat de sluiting voor eiseres ingrijpende gevolgen had, maar oordeelde dat de burgemeester voldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden, zoals de aanwezigheid van minderjarige kinderen. De rechtbank concludeerde dat de sluiting voor de duur van drie maanden proportioneel was en dat het beroep van eiseres ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en

de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J.M.G. Vincken).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning van eiseres voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

Bij uitspraakvan 1 oktober 2020 (AWB/ROE 20/2182) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Bij besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Bij uitspraakvan 13 januari 2021(AWB/ROE 20/3159) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning van eiseres op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder de bevoegdheid had de woning te sluiten en van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Uit de bestuurlijke rapportage van 16 juni 2020 volgt dat op 24 mei 2020 in de (huur-)woning van eiseres aan de [adres] te [woonplaats] een handelshoeveelheid hard- en softdrugs is aangetroffen: 407 bolletjes en 305 gram cocaïne en 265 bolletjes heroïne in de slaapkamer, 662 gram cocaïne en 11,7 gram heroïne in de kelder en 146 gram hennep in de keuken. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan besloten de woning te sluiten voor een periode van drie maanden.
3. In de uitspraak van 1 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten en dat hij ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Verweerder heeft zich voldoende geïnformeerd over geschikte opvang voor verzoekster en haar minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter acht van belang dat verweerder juist gezien de aanwezigheid van de minderjarige kinderen de duur van de sluiting verkort heeft van één jaar naar drie maanden. Het is daarbij de verantwoordelijkheid van verzoekster om vervangende woonruimte te vinden voor haarzelf en haar minderjarige kinderen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat als verzoekster geen beroep zou kunnen doen op haar sociaal netwerk eventuele dubbele woonlasten beperkt zouden zijn tot een periode van drie maanden, terwijl verzoekster een salaris boven de bijstandsnorm geniet. Nu verweerder tot slot heeft verklaard dat de minderjarige kinderen nimmer op straat komen te staan en er in een noodsituaties opvang wordt gerealiseerd is er van strijd met artikel 8 van het EVRM geen sprake.
4. In de uitspraak van 13 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisendheid. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster en haar minderjarige kinderen niet meer in de woning wonen nu de sluiting van de woning met ingang van 27 oktober 2020 is geeffectueerd. Zij woont sindsdien met haar minderjarige kinderen op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dit adres staan zij ook ingeschreven. Dit is de woning van de ex-partner van verzoekster. Het thans aanwezige spoedeisend belang zou zijn gelegen in de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en dat verzoekster over drie weken zonder eigen woning zit. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster en haar kinderen al vóór het bestreden besluit de woning hebben verlaten en zij op het adres [adres] te [woonplaats] wonen. De buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en het gegeven dat verzoekster over drie weken zonder eigen woning zit, is voor het aannemen van spoedeisendheid belang onvoldoende. Dat verzoekster niets meer met haar ex-partner te maken wil hebben gezien de drugs die hij heeft binnengebracht, is - wat daar ook van zij - voor het aannemen van spoedeisend belang onvoldoende. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster en haar minderjarige kinderen deze woning (op korte termijn) moeten verlaten. Niet gesteld, noch gebleken is dat verzoekster met haar minderjarige kinderen op straat komt te staan.
Procesbelang
5. Gebleken is dat de woningsluiting al is uitgevoerd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij hiervan schade heeft ondervonden die zij vergoedt wil zien. De rechtbank vindt dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres nog procesbelang heeft bij dit beroep.
Standpunt verweerder
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de woning op grond van de beleidsregels [3] kon worden gesloten en niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om de sluitingsperiode verder dan drie maanden te verkorten. Dat eiseres de woning tijdelijk moet verlaten is een logisch gevolg van de woningsluiting en wordt in beginsel geacht te zijn verdisconteerd in de beleidsregels. Daarbij is niet gebleken aan de hand van objectieve gegevens dat eiseres financieel of anderszins niet in staat is tijdelijk vervangende woonruimte te krijgen. Eiseres is als huurster en bewoonster verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Van haar mocht worden verwacht dat zij bekend was met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen. Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen in de woning is in dit geval geen reden om de sluiting van de woning geheel achterwege te laten. De sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is noodzakelijk in het belang van de openbare orde en het herstel van de gewenste situatie van het woon- en leefklimaat. Met een sluiting voor drie maanden wordt recht gedaan aan de in het algemeen belang nagestreefde doeleinden.
Standpunt eiseres
7. In beroep wordt, kort samengevat, betoogd dat niet is voldaan aan de zware motiveringseis om te komen tot sluiting van de woning en dat het bestreden besluit in strijd is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van eiseres en haar minderjarige kinderen. Eiseres was niet op de hoogte van de drugs in haar woning, waardoor verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing. Omdat de woning niet als drugspand bekend stond en ook nimmer vanuit de woning werd gehandeld, is sprake van een verminderde noodzaak om tot sluiting van de woning over te gaan. Daarbij wordt met de woningsluiting inbreuk gemaakt op het woonrecht van eiseres en zijn de gevolgen zeer ingrijpend. Eiseres heeft geen familie in de buurt waar zij en haar kinderen tijdelijk kunnen verblijven en vanwege haar beperkt inkomen kan ze geen vervangende woonruimte huren. Ook is er geen rekening mee gehouden dat door de tijdelijke woningsluiting de huurovereenkomst door de verhuurder buitengerechtelijk wordt ontbonden en zij op een zogenoemde zwarte lijst van de woningbouwvereniging wordt geplaatst. Dit betekent dat eiseres gedurende een aantal jaren niet in aanmerking kan komen voor woonruimte in de sociale huursector. Verder blijkt uit de rapportage van de politie dat geen sprake is van recidive.
Wettelijk kader
8. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
9. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
10. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder de beleidsregels vastgesteld. Daarin is opgenomen dat de gemeente Venlo als gevolg van zijn grensligging kampt met omvangrijk drugstoerisme en daarom het “one strike you’re out” principe is ingevoerd. Dit betekent dat bij een overtreding alleen een waarschuwing wordt gegeven indien sprake is van kleine hoeveelheden softdrugs. In alle overige gevallen wordt de woning direct gesloten voor de duur van een jaar.
11. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
Bevoegdheid
13. De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om de woning van eiseres te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet niet in geschil is. In geschil is of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Noodzaak en evenredigheid
14. Op grond van de uitspraak [4] van de Afdeling [5] van 28 augustus 2019 dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
Noodzakelijkheid
15. Uit vaste rechtspraak [6] van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door verweerder voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomt.
16. Onweersproken is dat in de woning van eiseres een handelshoeveelheid hard- en softdrugs is aangetroffen en dus sprake is van een ernstig geval. Daarin is al een belang voor sluiting gelegen. Verweerder heeft sluiting van de woning daarom terecht noodzakelijk gevonden en niet volstaan met een waarschuwing. Dat de woning volgens eiseres niet bekend stond als drugspand, nooit vanuit de woning werd verhandeld en geen sprake is van recidive, doet daar gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak niet aan af.
Evenredigheid
17. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
18. Uit vaste jurisprudentie [7] van de Afdeling volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat verweerder van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. [8]
19. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. [9] Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in haar woning. [10]
20. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie in deze zaak geen sprake is. De drugs zijn namelijk op verschillende plekken in de woning van eiseres aangetroffen, waaronder in de kelder, keuken en slaapkamer van eiseres. Daardoor had zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs. Eiseres is als huurder en bewoner van de woning immers verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Van eiseres mocht worden verwacht dat zij bekend was met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen. Eiseres kan van de overtreding (de aanwezigheid van hard- en softdrugs in de woning) dus een verwijt worden gemaakt.
21. Aan het sluiten van de woning is inherent dat eiseres de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien. [11] Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM van belang dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Verweerder dient zich te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre de kinderen of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
22. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de aanwezigheid van de minderjarige kinderen in de woning in aanmerking heeft genomen. Verweerder heeft daarom, in plaats van de gebruikelijke sluiting van een jaar, de woning gesloten voor drie maanden. Daarbij heeft verweerder bovendien in aanmerking genomen dat eventuele dubbele woonlasten beperkt zouden blijven tot drie maanden als eiseres geen beroep zou kunnen doen op haar sociale netwerk en dat eiseres een salaris geniet van boven de bijstandsnorm. Daarnaast heeft verweerder uitdrukkelijk verklaard dat de minderjarige kinderen nimmer op straat komen te staan en dat in het geval van een noodsituatie opvang zal worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden en terecht afgezien van het opleggen van een minder vergaande maatregel. Dat de huurovereenkomst is opgezegd en eiseres op een zwarte lijst is geplaatst maakt dit niet anders, gelet op de ernst van de overtreding en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Temeer nu ter zitting is gebleken dat eiseres met haar minderjarige kinderen gedurende de woningsluiting bij haar ex-partner heeft verbleven, nadien in de eigen woning is teruggekeerd en in afwachting is van de verhuizing naar een (nieuwe) woning die haar in het kader van ‘Wonen op proef-traject’ is toegewezen.
23. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken door de woning van eiseres te sluiten voor de duur van drie maanden.
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

3.Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:395.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243.
10.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116 en