Uitspraak
202306079/1/V3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 18 september 2023 in zaak nr. NL23.28353 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, advocaat te Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht vastgesteld dat bij de verificatie van de elektronische handtekening onder de maatregel van bewaring de melding "Fout tijdens de verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens." verschijnt. Die melding verschijnt ook bij de Afdeling als zij de maatregel van bewaring buiten het digitaal dossier opent. Gelet hierop en nu de staatssecretaris er ter zitting bij de rechtbank en in hoger beroep niet in is geslaagd aan te tonen dat de maatregel wel degelijk rechtsgeldig is ondertekend, is geen sprake van een vergelijkbare situatie als in de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543.
1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig is, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023
644-1073