ECLI:NL:RBDHA:2023:19134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, in de zaak NL23.36199, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de bewaring op 24 november 2023 opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Duitsland. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank beperkt haar beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet rechtmatig tot stand is gekomen, omdat de handtekening onder de maatregel niet rechtsgeldig was. Eiser betoogde dat de maatregel niet rechtsgeldig was ondertekend en dat de staatssecretaris niet kon aantonen dat de handtekening geldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de elektronische handtekening niet verifieerbaar was, wat betekent dat niet kon worden gegarandeerd dat de maatregel was opgelegd door de bevoegde ambtenaar.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was van 16 november 2023 tot en met 24 november 2023. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 900,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en daarnaast een vergoeding van € 1.674,- voor de proceskosten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 november 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 24 november 2023 de bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Duitsland.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [1] In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is niet rechtmatig tot stand gekomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtsgeldig ondertekend?
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring (M109 formulier) niet rechtsgeldig is ondertekend. Eiser betoogt dat de bestreden maatregel geen melding maakt van een elektronische handtekening. De staatssecretaris heeft, volgens eiser, gekozen voor een wijze van elektronisch ondertekenen die hij en de rechtbank niet kunnen controleren. Dit komt voor rekening van de staatssecretaris. De door de staatssecretaris overgelegde screenshot geeft geen uitsluitsel, omdat hierop niet is te zien of de ondertekening van het besluit en het onderliggende certificaat geldig zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de M109 formulieren tweemaal in het digitale dossier heeft geüpload. Onder de maatregel staat: “Dit document is elektronisch ondertekend door: ‘[naam], Uitvoerend ambtenaar’.” De staatssecretaris heeft gesteld dat dit een geautomatiseerde handtekening betreft en dat deze rechtsgeldig is. Ter onderbouwing heeft de staatssecretaris ter zitting een screenshot overgelegd en een nieuwe maatregel geüpload in het dossier.
5.2.
De rechtbank heeft de door de staatssecretaris aan het digitale dossier toegevoegde maatregel van bewaring geopend via de PDF-viewer buiten het digitaal dossier (Adobe Acrobat). Bij de verificatie van de handtekening verschijnt de melding: “Fout tijdens de verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.” Dezelfde melding verschijnt ook bij het verifiëren van de handtekening van de opnieuw geüploade maatregel.
5.3.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. De handtekening onder de maatregel van bewaring is bedoeld om te verzekeren en controleerbaar te maken dat het besluit daadwerkelijk wordt opgelegd door de (bevoegde) ambtenaar die onder de maatregel is vermeld. De elektronische handtekeningen in de maatregelen van eiser zijn, door de melding genoemd in overweging 5.2, niet verifieerbaar. [2] Hierdoor is onvoldoende verzekerd dat deze is opgelegd door de bevoegde ambtenaar. De rechtbank heeft de staatssecretaris de kans gegeven om aan te tonen dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend, maar de staatssecretaris is daarin niet geslaagd. De screenshot die de staatssecretaris heeft overgelegd, laat onverlet dat de rechtbank de handtekening op de maatregel niet kan verifiëren.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De maatregel van bewaring was vanaf 16 november 2023 onrechtmatig tot en met de opheffing daarvan op 24 november 2023. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser.
5.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS 17 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3825.