ECLI:NL:RVS:2023:3718
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het oorspronkelijke besluit tot afwijzing dateert van 21 oktober 2021. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 6 mei 2022. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 28 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 5 oktober 2023 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader heeft toegepast. De vreemdeling kon geen geslaagd beroep doen op eerdere uitspraken van de Afdeling, omdat deze betrekking hadden op een andere situatie die niet van toepassing was op zijn geval. De vreemdeling is een Unieburger en de Terugkeerrichtlijn is enkel van toepassing op derdelanders, wat de vreemdeling niet correct heeft betoogd.
De Raad van State heeft ook geoordeeld dat de tweede grief van de vreemdeling faalt, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.