ECLI:NL:RVS:2023:3718

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
202206653/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het oorspronkelijke besluit tot afwijzing dateert van 21 oktober 2021. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 6 mei 2022. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 28 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 5 oktober 2023 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader heeft toegepast. De vreemdeling kon geen geslaagd beroep doen op eerdere uitspraken van de Afdeling, omdat deze betrekking hadden op een andere situatie die niet van toepassing was op zijn geval. De vreemdeling is een Unieburger en de Terugkeerrichtlijn is enkel van toepassing op derdelanders, wat de vreemdeling niet correct heeft betoogd.

De Raad van State heeft ook geoordeeld dat de tweede grief van de vreemdeling faalt, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206653/1/V2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2022 in zaak nr. NL22.10488 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader heeft toegepast. Anders dan de vreemdeling in de eerste grief betoogt, kan hij geen geslaagd beroep doen op de uitspraken van de Afdeling van 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:665, en 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:994. In deze uitspraken gaat het namelijk om een nationaalrechtelijke ongewenstverklaring in de zin van artikel 67 van de Vw 2000 die na de inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn moet worden aangemerkt als inreisverbod in de zin van artikel 11 van die richtlijn. De vreemdeling is een Unieburger. De Terugkeerrichtlijn is alleen van toepassing op derdelanders en niet op Unieburgers, anders dan de vreemdeling betoogt. Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief faalt.
2.       Ook de tweede grief faalt. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023
897-1048