ECLI:NL:RVS:2023:366

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
202105623/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen bewaring en overdracht aan Bulgarije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling in bewaring is gesteld en is bepaald dat hij wordt overgedragen aan Bulgarije. De vreemdeling, van Syrische afkomst, werd op 10 augustus 2021 in Nederland aangehouden bij een poging om illegaal uit te reizen. Hij had eerder in Bulgarije om internationale bescherming verzocht, maar was daaruit vertrokken voordat op zijn verzoek was beslist. De staatssecretaris had op 10 augustus 2021 de vreemdeling in bewaring gesteld en op 13 augustus 2021 besloten tot overdracht aan Bulgarije, wat door Bulgarije werd geaccepteerd op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 27 augustus 2021 de beroepen van de vreemdeling tegen deze besluiten ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet hoeft te beoordelen of het overdrachtsbesluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat de vreemdeling op 27 augustus 2021 alsnog een asielaanvraag heeft ingediend, maar deze is niet in behandeling genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de uitspraak van de rechtbank over de overdracht, omdat de vreemdeling onvoldoende belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling. Wat betreft de maatregel van bewaring heeft de Afdeling geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105623/1/V3.
Datum uitspraak: 30 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.13141 en NL21.13143 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld. Bij besluit van 13 augustus 2021 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Bulgarije.
Bij uitspraak van 27 augustus 2021 heeft de rechtbank de tegen deze besluiten door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is van Syrische afkomst en heeft in Bulgarije om internationale bescherming verzocht. Voordat op dat verzoek is beslist, is de vreemdeling uit Bulgarije vertrokken en werd hij op 10 augustus 2021 in Nederland aangehouden bij een poging om illegaal uit te reizen. Bulgarije heeft het verzoek van de staatssecretaris om de vreemdeling terug te nemen geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
In het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. NL21.13141 (overdracht)
2.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet hoeft te beoordelen of het overdrachtsbesluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest en dat als vreemdeling vreest dat zijn overdracht in strijd is met deze bepalingen, hij dit kan laten beoordelen op basis van een daartoe in Nederland ingediend asielverzoek.
2.1.    In zijn schriftelijke uiteenzetting van 28 juli 2022 heeft de staatssecretaris de Afdeling geïnformeerd dat de vreemdeling op 27 augustus 2021 alsnog een asielaanvraag heeft ingediend. Die aanvraag is op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. Omdat de staatssecretaris in dat kader heeft beoordeeld of de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest, heeft de vreemdeling bereikt wat hij met de grief beoogt. De vreemdeling heeft daarom onvoldoende belang bij de inhoudelijke beoordeling hiervan (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1394).
2.2.    Het hoger beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3.    Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het procesbelang anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855). Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden (uitspraak van de Afdeling van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084).
2.4.    In dit geval heeft de staatssecretaris alsnog beoordeeld of de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest, omdat de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend. Dat is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het besluit van 13 augustus 2021 niet voordeed. Daarom is de staatssecretaris niet tegemoetgekomen aan de vreemdeling. Er is dan ook geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
In het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. NL21.13143 (bewaring)
3.       Wat de vreemdeling in zijn tweede grief aanvoert over de maatregel van bewaring leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 augustus 2021 in zaak nr. NL21.13141;
II.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 augustus 2021 in zaak nr. NL21.13143.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023
345-967