Uitspraak
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
appellant,
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Dit besluit, genomen op 30 maart 2020, bevatte ook de opdracht aan de vreemdeling om Nederland binnen 28 dagen te verlaten. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft in een eerdere procedure bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard gekregen. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van de vertrektermijn. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vreemdeling wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van de vertrektermijn, omdat hij in bezwaar om vergoeding van proceskosten heeft verzocht. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het beroep gericht tegen het verwijderingsbesluit niet-ontvankelijk was verklaard. Tevens is het besluit van 10 december 2021 vernietigd, waarin de staatssecretaris had bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moest verlaten. De Afdeling heeft de vertrektermijn herzien en vastgesteld op een maand, in plaats van de eerder opgelegde 28 dagen.
De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep, tot een bedrag van € 3.108,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023.