202303788/2/V3.
Datum uitspraak: 25 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een als zodanig te beschouwen verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 juni 2023 in zaak nr. NL23.11598 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 8 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft het op 12 juli 2023 door de vreemdeling ingediende bezwaarschrift tegen haar feitelijke overdracht aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. Op 12 juli 2023 heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen haar voorgenomen feitelijke overdracht. Omdat op dat moment al hoger beroep aanhangig was tegen het besluit van 17 april 2023, waaruit de bevoegdheid tot overdracht voortvloeit, stond tegen de voorgenomen feitelijke overdracht echter geen bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 open. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, volgt dat het bezwaarschrift van de vreemdeling daarom moet worden aangemerkt als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tijdens het hoger beroep. 2. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist.
3. In het licht van de zaken die de Afdeling op 14 december 2022 op zitting heeft behandeld, nrs. 202205283/1/V3 en 202206043/1/V3, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen, en de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch op 15 juni 2022 heeft gesteld, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724, over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is de behandeling van het hoger beroep aangehouden omdat het nader onderzoek vergt. Deze procedure over de voorlopige voorziening leent zich ook niet goed voor dat nadere onderzoek. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening. 4. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt overgedragen, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023
18-985