ECLI:NL:RVS:2023:2503

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
202106857/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake straatnaamgeving van een mandelige weg in De Bilt

In deze zaak gaat het om de straatnaamgeving van een mandelige weg in De Bilt. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 13 maart 2018 de naam Prinschelaan aan de weg gegeven. Na een aantal besluiten, waaronder de intrekking van de naam Prinschelaan op 2 december 2020 en de toekenning van de naam Soestdijkseweg Noord op 11 december 2020, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021 geoordeeld dat de besluiten van het college onterecht waren en heeft de naam Prinschelaan hersteld. De appellant, eigenaar van een woning aan de weg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Hij betoogt dat het college niet bevoegd was om de weg als openbare ruimte aan te wijzen en dat de naam Soestdijkseweg Noord verwarring veroorzaakt bij hulpdiensten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2023 geoordeeld dat het college wel degelijk bevoegd was om de weg als openbare ruimte aan te wijzen en de naam Prinschelaan te handhaven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de motivering van het college onvoldoende was om de naam Soestdijkseweg Noord te rechtvaardigen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

202106857/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 8 september 2021 in zaak nr. 20/315 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B], [partij C] en [partij D] en [partij E] en [partij F],
en
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college aan een weg de naam Prinschelaan gegeven.
Bij besluit van 24 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de weg aangewezen als openbare ruimte.
Bij besluit van 2 december 2020 heeft het college het besluit van 24 december 2019 ingetrokken en de toekenning van de naam Prinschelaan ingetrokken.
Bij besluit van 11 december 2020 heeft het college aan de weg de naam Soestdijkseweg Noord toegekend en huisnummers toegewezen.
Bij uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4644, heeft de rechtbank het door [partij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 2 en 11 december 2020 vernietigd, het besluit van 24 december 2019 vernietigd voor zover de toekenning van de naam Prinschelaan is gehandhaafd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen over de naamgeving van de weg. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening getroffen dat de weg voor de periode van 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak Soestdijkseweg Noord blijft heten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen dat besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 9 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en H.J.W. Hibbel, zijn verschenen. Verder zijn [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [partij A] en mr. E. Krul, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Haaks op de Soestdijkseweg Noord in Bilthoven is een nieuwe verbindingsweg aangelegd. Aan deze weg liggen vijf kavels. [appellant] en [partij] en anderen zijn eigenaren van een woning aan de weg. De weg is mandelig, dus de eigenaren van de kavels zijn samen eigenaar van deze weg. De weg is een zijstraat van de ventweg van de Soestdijkseweg Noord. Op 21 augustus 2017 verzocht [partij] de gemeente om de weg de naam Prinschelaan te geven. Deze aanvraag is op advies van de Commissie straatnaamgeving De Bilt toegewezen. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Hij wil dat de weg de naam Soestdijkseweg Noord krijgt. Zijn bezwaar is door het college bij besluit van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Naast de afwijzing wees het college de weg aan als openbare ruimte. Nadat [appellant] dit besluit had aangevochten, trok het college de toekenning van de naam Prinschelaan in. [partij] en anderen hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat de naam Soestdijkseweg Noord verwarring en vertraging bij hulp- en bezorgdiensten veroorzaakt in verband met de vindbaarheid omdat de provinciale weg die naam al draagt. Volgens het college zou de weg met die naam wel goed vindbaar zijn voor hulp- en bezorgdiensten. Het karakter van de weg leent zich niet voor een andere naam dan de provinciale weg waarop de weg aangesloten is. Bij besluit van 11 december 2020 heeft het college de weg de naam Soestdijkseweg Noord en huisnummers gegeven.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de weg als openbare ruimte aan te wijzen en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de naam Prinschelaan onwenselijk is. De rechtbank heeft overwogen dat in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: Wet Bag) is bepaald dat de gemeenteraad de openbare ruimten vaststelt. In de Verordening naamgeving en nummering (adressen) De Bilt 2011 (hierna: Verordening) is deze bevoegdheid gedelegeerd aan het college en bepaald dat het college namen toekent aan delen van de openbare ruimte. Bovendien kan de gemeenteraad volgens artikel 156 van de Gemeentewet bevoegdheden overdragen aan het college.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de motivering van het college onvoldoende is om de keuze voor de naam Soestdijkseweg Noord te kunnen dragen. Volgens de rechtbank is het college onvoldoende ingegaan op de bereikbaarheid van de huizen van [partij] en anderen en de nodige verwarring die kan ontstaan bij de hulpdiensten. Daarbij heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de naam Prinschelaan onwenselijk is en niet meegewogen dat de meerderheid van de bewoners voor de naam Prinschelaan is.
De gronden van het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was om de weg aan te wijzen als openbare ruimte of openbare weg zoals bedoeld in de Wegenwet of de Wet Bag, omdat daarvoor geen aanvraag was ingediend. Het college heeft de aanvraag van [partij] als zodanig geïnterpreteerd. Het college is volgens [appellant] terecht tot de conclusie gekomen dat de weg niet kan worden beschouwd als zelfstandige weg waaraan een naam moet worden toegekend. De weg is een oprit die privé en in mandelig eigendom is waarbij privaatrechtelijke beperkingen komen kijken.
Het college had de aanvraag bovendien niet-ontvankelijk moeten verklaren omdat [partij] en anderen geen belanghebbenden zijn. Een aanvrager is namelijk geen belanghebbende als aannemelijk is dat het aangevraagde niet kan worden verwezenlijkt vanwege het ontbreken van toestemming van alle eigenaren.
[appellant] betoogt verder dat het feit dat de meerderheid van de bewoners de naam Prinschelaan wilde voor het college geen afwegingsgrond mag zijn. Het college moet naar het algemeen belang kijken.
[appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank met acht weken het college onredelijk kort de tijd heeft gegeven om tot een zorgvuldig besluit te kunnen komen. Daar komt bij dat overschrijding van deze termijn mee heeft gebracht dat van rechtswege de naam van de weg weer Prinschelaan wordt terwijl [appellant] en het college de naam Soestdijkseweg Noord willen behouden. Deze wisselingen van naam zijn gevaarlijk en ongewenst.
De beoordeling van de gronden van het hoger beroep
Heeft [appellant] belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep?
4.       Het college betoogt dat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat hij er ten onrechte van uitgaat dat de aanwijzing als openbare ruimte raakt aan zijn eigendomsrecht.
4.1.    Het procesbelang dat [appellant] heeft bij de uitkomst van de procedure, is wat hij concreet met zijn hoger beroep wil of kan bereiken. Het gaat niet om de vraag óf hij gelijk heeft, maar of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2946).
4.2.    [appellant] stelt zich anders dan het college op het standpunt dat de aanwijzing als openbare ruimte wel gevolgen heeft voor zijn eigendomsrecht en bestrijdt dat op dit punt bij hem een misverstand bestaat. Door de aanwijzing zullen er volgens [appellant] verkeersbewegingen plaatsvinden die anders niet zouden plaatsvinden waardoor de veiligheid in het geding komt. De vraag of de aanwijzing inbreuk maakt op het eigendomsrecht is een vraag die de Afdeling moet beantwoorden in het kader van de beoordeling van het hoger beroep. Een bevestigend antwoord op die vraag zou gevolgen kunnen hebben voor de besluitvorming of de uitkomst van de procedure. Als dat zo is, moet [appellant] dat met dit hoger beroep kunnen bereiken. Daarom heeft [appellant] wel een belang bij een inhoudelijke boordeling van het hoger beroep.
Zijn [partij] en anderen belanghebbenden?
5.       Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.1.    Anders dan [appellant] betoogt, zijn [partij] en anderen wel belanghebbenden. [partij] en anderen zijn bewoners van de woningen waar de weg naartoe leidt, hebben zelf de naam Prinschelaan voor de weg voorgesteld aan het college en ontvangen onder meer post- en hulpdiensten langs deze weg. Hun belang bij een besluit op dat verzoek is daarom een objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Dat [appellant] geen toestemming heeft gegeven voor een naamswijziging maakt dit niet anders. Het college heeft namelijk geen toestemming van [appellant] nodig voor de toekenning van een naam aan de weg. Het college heeft die bevoegdheid tot straatnaamgeving op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening en tot wijziging en intrekking van een naam op grond van artikel 2, derde lid.
5.2.    Het betoog slaagt niet.
Was het college bevoegd?
6.       In geschil is verder of het college bevoegd was om de weg als openbare ruimte aan te wijzen en de straatnaam Prinschelaan te geven.
6.1.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet Bag deelt de gemeenteraad het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening is openbare ruimte een door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, kent het college per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken. Ten aanzien van de toekenning van nieuwe namen aan delen van de openbare ruimte, vraagt het college het advies van de Commissie Straatnaamgeving.
6.2.    Allereerst onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat het college ook zonder een aanvraag daarvoor mag overgaan tot aanwijzing van openbare ruimte. Zij sluit zich hiervoor aan bij de overwegingen van de rechtbank.
6.2.1. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat er daarnaast geen grond voor het oordeel dat de weg niet aangewezen kan worden als openbare ruimte omdat het geen zelfstandige weg is en de weg een oprit in mandelig eigendom is. Het college kan ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen aanwijzen. Van beperkingen zoals [appellant] die bedoeld is geen sprake. Het college kan ook andere objecten dan een weg aanwijzen.
Over door [appellant] gevreesde gevolgen van de aanwijzing als openbare ruimte voor zijn mandelig eigendom en gebruik van de weg wordt overwogen dat de aanwijzing als openbare ruimte daar niet mee van doen heeft. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Bag (Kamerstukken ll, 2006-2007, 30 968, nr. 3, p. 30) blijkt dat de benoeming van objecten een administratief proces is, dat volledig losstaat van de feitelijk bestaande eigendoms- en gebruiksverhoudingen ten aanzien van een object. Uit de Memorie van Toelichting (p. 8) volgt ook dat de basisregistratie adressen een registratie is van alle woonplaatsen, openbare ruimten en nummeraanduidingen in Nederland. Openbare ruimten is daarbij het verzamelbegrip voor onder meer straten, pleinen, wateren en plantsoenen. De aanduiding «openbaar» in het kader van deze wet heeft geen relatie met het al dan niet openbare karakter dat bijvoorbeeld wegen hebben in het kader van andere wetten.
6.3.    [appellant] noemt ter ondersteuning van zijn standpunt dat het college de weg niet als openbare ruimte mocht aanwijzen voorbeelden van andere in zijn ogen vergelijkbare gevallen waarin niet is aangewezen en een andere straatnaam is gegeven dan de weg waarop de desbetreffende weg aansluit. De situatie van de Lassuslaan 52 A-F is niet vergelijkbaar met dit geval. De weg waarop de weg waaraan de woningen gelegen zijn aansluit is geen provinciale weg en deze is bovendien afgesloten met een hekwerk. De situatie van de Soetendijkse weg Noord 524-526 is ook niet vergelijkbaar, maar betreft een afgesloten oprit voor twee woningen. De Prinschelaan daarentegen is een langere niet afgesloten weg met vijf woningen daaraan gelegen.
6.4.    Gelet op wat hierboven staat was het college bevoegd om de weg als openbare ruimte aan te wijzen.
6.5.    Het college was daarnaast ook bevoegd om de straatnaam Prinschelaan te geven aan de weg. Het college kan ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening namen toekennen aan delen van de openbare ruimte.
6.6.    De betogen slagen niet.
Had het college moeten motiveren dat de weg een belangrijke rol in het maatschappelijke verkeer vervult?
7.       [appellant] wordt verder niet gevolgd in het standpunt dat het college ten onrechte het maatschappelijk belang in dit geval niet heeft gemotiveerd zoals bedoeld in onderdeel N van de artikelsgewijze toelichting bij de Wet Bag. Allereerst gaat onderdeel N over naamgeving en niet over aanwijzing van openbare ruimten. Hier is bovendien sprake van een weg waardoor die motiveringsplicht van een belangrijke rol in het maatschappelijk verkeer niet geldt zoals volgt uit onderdeel N zelf.
7.1.    Het betoog slaagt niet.
De opdracht van de rechtbank
8.       In wat [appellant] heeft aangevoerd over de door de rechtbank gegeven opdracht bestaat geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De rechtbank heeft het college met acht weken langer dan de in beginsel wettelijke termijn van zes weken gegeven en de opdracht ziet alleen op het nemen van een nieuw besluit op bezwaar waar het gaat om de naamgeving.
Eventuele onwenselijke gevolgen van de wisseling van de naam golden bovendien net zo zeer wanneer de rechtbank de voorlopige voorziening niet had getroffen. Dan had het herleven van het besluit van 13 maart 2018 namelijk direct tot gevolg gehad dat de naam Prinschelaan opnieuw doorgevoerd moest worden omdat  inmiddels met de besluiten van 2 en 11 december 2020 de naam Soestdijkseweg Noord was doorgevoerd.
8.1.    Het betoog slaagt niet.
Beroep tegen het besluit van 11 augustus 2022
9.       In het besluit van 11 augustus 2022 heeft het college onder verwijzing naar de adviezen van de Bezwaarschriftencommissie en de Commissie Straatnaamgeving het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard en de naam Prinschelaan gehandhaafd.
10.     [appellant] betoogt dat het college niet tot deze conclusie had kunnen komen. Het gaat volgens hem om een oprit die nu als laan beschouwd wordt. Het college wijkt in het besluit op meerdere punten af van eerder door het college ingenomen standpunten. Volgens [appellant] is het een drogreden dat Prinschelaan in digitale systemen makkelijker te vinden is. Er zijn meer vergelijkbare wegsituaties met opritten met daaraan grenzende woningen die goed vindbaar zijn. Dat intrekking van de naam Prinschelaan de geloofwaardigheid van het college niet ten goede komt is niet een argument dat in de besluitvorming over de straatnaamgeving mag worden betrokken. Ten slotte is volgens [appellant] zijn belang als mede-eigenaar van de oprit en zijn eigendomsrecht niet meegewogen.
11.     In geschil is of het college voor de naam Prinschelaan in plaats van Soestdijkseweg Noord heeft mogen kiezen.
11.1.  Het toekennen van namen door het college is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan het college is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester alle feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken en of hij na afweging van de betrokken belangen heeft mogen besluiten om zijn bevoegdheid tot toekenning van een straatnaam toe te passen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:250).
11.2.  Het college heeft de historische argumenten in zijn oordeel mogen betrekken zoals dat de weg op het zuidoostelijke deel van het perceel de oude "Prinsche Laan" heeft gelegen. Ook heeft het college in zijn besluitvorming mogen betrekken dat Prinschelaan de vindbaarheid ten goede komt omdat de weg niet direct op de Soestdijkseweg Noord aansluit, maar op een ventweg die dezelfde naam draagt en dat Prinschelaan is vastgelegd in de Bag en bekend is bij andere basisregistraties zoals de basisregistratie personen. Dat het college andere keuzes had kunnen maken, betekent hier niet dat de door het college gemaakte keuze onredelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
11.3.  Gelet op het bovenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet tot het geven van de naam Prinschelaan heeft mogen komen.
11.4.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2022 zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover aangevallen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
373-898