ECLI:NL:RBMNE:2021:4644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot toekenning van straatnaam en bevoegdheid tot aanwijzing openbare ruimte in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021, gaat het om een geschil over de toekenning van een straatnaam aan een nieuw aangelegde weg in de gemeente De Bilt. Eisers, bewoners van de weg, willen dat de weg de naam '[straatnaam 1]' krijgt, terwijl de derde-partij, die ook betrokken is bij het geschil, de voorkeur geeft aan de naam '[straatnaam 2]'. De rechtbank behandelt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat de naam '[straatnaam 1]' had ingetrokken en de weg de naam '[straatnaam 2]' had gegeven. De rechtbank oordeelt dat het college niet bevoegd was om de weg als openbare ruimte aan te wijzen, omdat de weg mandelig is en niet in eigendom van de gemeente. Dit besluit is in strijd met de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet Bag) en de Verordening naamgeving en nummering (adressen) De Bilt 2011. De rechtbank concludeert dat eisers ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullend bestreden besluit, en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen, zodat de weg voor de komende acht weken '[straatnaam 2]' blijft heten. De rechtbank kent eisers een proceskostenvergoeding toe van € 1.496,- en bepaalt dat het griffierecht van € 181,- door verweerder aan eisers moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2021 in de zaak tussen

[A] en [B] , te [woonplaats 1] ,

[C] en [D] ,te [woonplaats 1] ,
[E] en [F] ,te [woonplaats 2] ,
eisers
(gemachtigde: mr. P.E. Krul),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van der Grinten).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te [woonplaats 1]

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2018, bekendgemaakt op 13 maart 2019, heeft verweerder de naam [straatnaam 1] toegekend aan een nieuw aangelegde weg.
In het besluit van 24 december 2019 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van de derde-partij ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de nieuw aangelegde weg aangewezen als nieuwe openbare ruimte, en de straatnaam [straatnaam 1] gehandhaafd.
De derde-partij heeft tegen dit besluit zowel bezwaar als beroep ingesteld.
In het besluit van 2 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 24 december 2019 ingetrokken. Ook heeft verweerder de aan de openbare ruimte toegekende naam ‘ [straatnaam 1] ’ ingetrokken.
In het besluit van 11 december 2020 (aanvullend bestreden besluit) heeft verweerder, de nieuw aangelegde weg aangeduid als [straatnaam 2] en huisnummers toegewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarnaast een standpunt ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Van de eisers zijn [A] , [C] , [E] en [F] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast zijn namens verweerder nog [G] en [H] verschenen. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Haaks op de [straatnaam 2] in [woonplaats 1] is een nieuwe verbindingsweg (hierna: de weg) aangelegd. Aan deze weg liggen vijf bouwkavels bedoeld voor woningen. Een deel van deze woningen is al gebouwd. De weg is mandelig, dus de eigenaren van de woningen zijn samen eigenaar van deze weg. De weg is een zijstraat van de ventweg van [straatnaam 2] . Deze ventweg loopt parallel aan de provinciale N-weg [straatnaam 2] .
Eisers en de derde-partij zijn allen eigenaar van een bouwkavel of woning aan de weg. Eisers willen dat deze weg de naam [straatnaam 1] krijgt. De derde-partij wil dat de weg de naam [straatnaam 2] krijgt.
2. Er is al veel gebeurd in deze zaak. Het begon ermee dat een van de eisers een aanvraag deed om de weg de naam [straatnaam 1] te geven. Deze aanvraag is in eerste instantie toegewezen. Hiertegen heeft de derde-partij bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Wel voegde verweerder aan het besluit toe dat de weg werd aangewezen als nieuwe openbare ruimte, omdat dit volgens verweerder een voorwaarde was voor het geven van een straatnaam. Vervolgens heeft de derde-partij hiertegen bezwaar en beroep ingesteld. Dit bezwaar resulteerde in het bestreden besluit, waarin het besluit tot toewijzing van de weg als openbare ruimte, en de naamgeving [straatnaam 1] , werd ingetrokken. Tegen dit besluit richt zich het beroep van eisers. De derde-partij heeft naar aanleiding van dit besluit zijn beroep ingetrokken. Na dit besluit heeft verweerder op 11 december 2020 nog besloten dat de weg de naam [straatnaam 2] krijgt en huisnummers toegewezen omdat de gemeente verplicht is alle adresseerbare objecten te voorzien van een nummeraanduiding ofwel een huisnummer. De rechtbank ziet dit besluit als een aanvulling op het bestreden besluit en is van oordeel dat het beroep van eisers zich ook hiertegen richt aangezien zij zich verzetten tegen de straatnaamgeving (en nummering).
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij niet bevoegd was om het eerdere aanwijzings- en naamgevingsbesluit te nemen. Uit de van toepassing zijnde regelgeving is namelijk niet gebleken dat hij de bevoegdheid heeft om een nieuwe mandelige weg als openbare ruimte aan te wijzen. Verweerder verwijst hierbij naar de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet Bag), de Verordening naamgeving en nummering (adressen) De Bilt 2011 (de Verordening) en de Wegenwet. Daarnaast heeft de gemeenteraad zich nooit uitgesproken over deze weg, terwijl dat volgens artikel 4 en 5 van de Wegenwet wel zou moeten. Verder heeft verweerder gesteld dat de weg niet aan de criteria van een openbare ruimte voldoet, maar dat het slechts gaat om een openbaar toegankelijke ruimte. Het gaat immers om een mandelige weg, die niet in eigendom van de gemeente is. Omdat de weg geen openbare ruimte is, ontbreekt ook de grondslag voor naamgeving van de weg.
Besluitvorming
4. Eisers voeren aan dat verweerder niet bevoegd was een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat verweerder al een besluit op bezwaar had genomen op 10 december 2019. Bij dat besluit was weliswaar expliciet de weg als openbare ruimte aangewezen, wat in het primaire besluit niet was gebeurd, maar deze aanwijzing was feitelijk al ingebakken in het primaire besluit. Je kan een weg namelijk alleen een straatnaam geven als het een openbare ruimte is. Daarnaast zou je de aanwijzing ook kunnen zien als het resultaat van een heroverweging in bezwaar. Omdat verweerder niet bevoegd was het bestreden besluit te nemen, herleeft het besluit van 10 december 2019. Dit besluit is inmiddels onherroepelijk.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het besluit van verweerder om een straatnaam toe te kennen of te wijzigen op rechtsgevolg gericht is, nu dit eveneens inhoudt het dulden van straat- en (daardoor gewijzigde) huisnummerborden. [1] Verder is de rechtbank van oordeel dat het verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen. Omdat de derde belanghebbende tegen de besluitvorming van verweerder bezwaar en beroep had ingesteld, stond het besluit van 24 december 2019 nog niet in rechte vast. Verweerder kon dus een herziene beslissing op bezwaar nemen waarbij de eerdere beslissing op bezwaar werd vervangen.
Hoorplicht
6. Eisers betogen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. Zij zijn immers belanghebbenden. De families [A] - [B] en [C] - [D] hebben ook nog expliciet bij verweerder aangegeven dat zij gehoord willen worden, maar hier is nooit reactie op gekomen.
7. De rechtbank overweegt dat eisers als belanghebbenden moeten worden aangemerkt omdat zij allen aan de weg wonen of gaan wonen. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen belanghebbenden te worden gehoord voordat een beslissing op bezwaar wordt genomen. Volgens artikel 7:3 van de Awb bestaan hier uitzonderingen op, maar niet is gebleken dat deze op eisers van toepassing zijn. Dat is ook niet gesteld door verweerder. Bovendien hebben eisers ook verzocht gehoord te worden. De rechtbank concludeert dan ook dat eisers ten onrechte niet gehoord zijn. De beroepsgrond slaagt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen toch in stand kunnen blijven omdat eisers in beroep nog wel het woord hebben kunnen voeren.
Bevoegdheid tot het aanwijzen van een openbare ruimte
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij niet bevoegd is de weg als openbare ruimte aan te wijzen. Volgens eisers ontleent verweerder deze bevoegdheid aan de Verordening. Dat volgens de Wegenwet de gemeenteraad betrokken moet zijn bij het benoemen van een openbare weg maakt de bevoegdheid niet anders. De term ‘openbare weg’ in de Wegenwet moet immers los worden gezien van de term ‘openbare ruimte’ in de wet Bag. Daarnaast kan ook particulier eigendom als openbare ruimte worden aangewezen.
10. Verweerder heeft op zitting aangegeven zich, in tegenstelling tot wat in het besluit staat, toch wel bevoegd te achten een weg als openbare ruimte aan te wijzen. Verweerder heeft immers na het bestreden besluit de weg ook een naam en nummer gegeven in het aanvullend besluit omdat zij daartoe gehouden is. De derde-partij blijft bij het standpunt dat verweerder daartoe niet bevoegd is.
11. De Wet Bag heeft betrekking op de basisregistratie van gegevens over adressen en gebouwen. In deze wet wordt onder meer gesproken over het begrip openbare ruimte. Deze ruimte wordt door een bevoegd gemeentelijk orgaan aangewezen en vervolgens van een naam voorzien. [2] In de Wet Bag is bepaald dat de gemeenteraad de openbare ruimten vaststelt. [3] De gemeente De Bilt heeft ter uitwerking van deze wet de Verordening naamgeving en nummering (adressen) De Bilt 2011 opgesteld. In deze verordening staat openbare ruimte gedefinieerd als een ‘door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen’. [4] Verder is in de Verordening bepaald dat het college namen toekent aan delen van de openbare ruimte. [5] Op grond van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bevoegdheden aan het college over te dragen. [6]
12. De rechtbank is van oordeel dat uit de Verordening volgt dat de gemeenteraad zijn door de Wet Bag verkregen bevoegdheid om openbare ruimten vast te stellen, heeft gedelegeerd aan het college. In de definitie van openbare ruimte in de Verordening staat namelijk dat het college bevoegd is openbare ruimten aan te wijzen. Daarnaast volgt het ook uit de systematiek van de Verordening. Alle bevoegdheden die de gemeenteraad ontleende aan de Wet Bag zijn immers gedelegeerd aan het college.
13. Dat in de Wegenwet is bepaald dat de gemeenteraad moet zijn betrokken bij de aanwijzing van een openbare weg staat aan het voorgaande niet in de weg. Een weg die als openbare ruimte is aangemerkt, is namelijk niet per definitie een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Deze twee begrippen moeten los van elkaar worden gezien. Dit volgt uit de memorie van toelichting bij de Wet Bag. Daarin staat dat de aanduiding ‘openbaar’ in deze wet geen relatie heeft met het al dan niet openbare karakter dat bijvoorbeeld wegen hebben in het kader van andere wetten. [7] Dat de weg mandelig is en in eigendom van de bewoners maakt ook niet dat de weg niet als openbare ruimte kan worden aangewezen. Het aanwijzen van een weg als openbare ruimte heeft immers slechts als doel om deze weg vervolgens in de basisregistratie op te nemen. In tegenstelling tot de term ‘openbare weg’ in de Wegenwet, zegt dit dan ook niets over wie de eigendom over de weg heeft, of over de vraag of de weg voor iedereen toegankelijk is.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder wel bevoegd is de weg als openbare ruimte aan te wijzen. Verweerder was daarom ook bevoegd om de weg vervolgens de naam [straatnaam 1] te geven.
Naamgeving weg
15. Eisers willen graag dat de weg de naam [straatnaam 1] krijgt, omdat zij menen dat dit bijdraagt aan de vindbaarheid van de weg en daarmee de vindbaarheid van hun woningen. De naam [straatnaam 2] wordt nu gegeven aan zowel de N-weg, de hieraan parallel lopende ventweg en de zijweg waar hun woningen aan liggen. Omdat dienstverlenende instanties en hulpdiensten niet zullen verwachten dat er drie wegen zijn met dezelfde naam, zorgt dit voor ongewenste verwarring en vertraging. Ook zal er een chaotische huisnummering ontstaan omdat de nummers moeten worden ingepast in de bestaande nummering van de [straatnaam 2] , maar hiervoor geen ruimte meer is. Eisers hebben de naam [straatnaam 1] voorgedragen, omdat dit past binnen de historie van het gebied.
16. Pas in het verweerschrift en op zitting heeft verweerder toegelicht waarom de naam [straatnaam 1] niet wenselijk wordt geacht. Volgens verweerder leent het karakter van de weg zich niet voor een eigen straatnaamaanduiding, omdat de weg geen eigen karakter heeft ten opzichte van de [straatnaam 2] . De weg is doodlopend en heeft meer het karakter van een uitrit naar een aantal woningen, waarbij een aparte straatnaam niet passend zou zijn. Hierbij wijst verweerder er ook op dat het niet om een openbare weg in de zin van de Wegenwet gaat en dat het een mandelige weg is. Dit zegt iets over het karakter van de weg. Verweerder ziet geen nadeel in de benaming [straatnaam 2] . Volgens verweerder zullen hulpdiensten de weg goed kunnen vinden, omdat zij werken met het systeem van de basisregistratie, waar deze weg gewoon goed in staat.
17. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering van verweerder onvoldoende is om de keuze voor de naam [straatnaam 2] te kunnen dragen. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de bereikbaarheid van de huizen van eisers. De stelling dat hulpdiensten de weg goed kunnen vinden omdat zij werken met het systeem van de basisregistratie, neemt niet weg dat er op dit moment drie wegen met dezelfde naam zijn: de N-weg, de ventweg en de zijweg waar eisers aan wonen. Verweerder is onvoldoende op deze omstandigheid, en de mogelijke verwarring die dit kan veroorzaken, ingegaan. Daarbij komt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het juist onwenselijk zou zijn als de weg de naam [straatnaam 1] zou krijgen. Dat het karakter zich hiervoor niet leent omdat de weg doodlopend is, kan de rechtbank niet volgen. Dat komt immers vaker voor. Daarnaast is het verzoek tot het toekennen van deze straatnaam aan de weg eerder wel toegekend, en heeft de weg drie jaar lang zo geheten. Niet is gebleken dat dit toen tot problemen heeft geleid. Tot slot heeft verweerder niet meegewogen dat het merendeel van de bewoners graag wil dat de weg de straatnaam [straatnaam 1] krijgt.
18. Als de herziene beslissing op bezwaar van 2 december 2020, aangevuld op 11 december 2020, wordt vernietigd, herleeft de eerdere beslissing op bezwaar van 24 december 2019. De rechtbank is van oordeel dat dit besluit niet geheel in stand kan blijven. Hoewel verweerder uiteindelijk de naam [straatnaam 1] heeft ingetrokken, en daarmee tegemoet is gekomen aan de wens van derde-belanghebbende, heeft verweerder dit gedaan omdat zij niet bevoegd zou zijn een weg als openbare ruimte aan te wijzen (terwijl zij in beroep van dat standpunt is teruggekomen). Verweerder is daarom niet inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van derde-belanghebbende tegen de naamgeving zelf en dat moet wel. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar in stand laten voor zover daarbij de weg als openbare ruimte is aangewezen, omdat – zoals hiervoor is toegelicht, verweerder daartoe bevoegd was. Voor het overige vernietigt zij dat besluit.
Conclusie
19. De rechtbank concludeert dat verweerder meerdere fouten heeft gemaakt in de besluitvorming. Verweerder heeft ten onrechte eisers niet gehoord, heeft ten onrechte gesteld dat zij niet bevoegd is een weg als openbare ruimte aan te wijzen en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het geven van de naam [straatnaam 1] aan de weg onwenselijk is terwijl zij dit eerder wel wenselijk achtte. Het beroep is daarom gegrond.
20. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit (het besluit van 2 december 2020) en het aanvullend bestreden besluit (11 december 2020) in zijn geheel en het besluit van
24 december 2019 gedeeltelijk. Dit betekent dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, maar samenvattend alleen voor wat betreft het bezwaar tegen de straatnaam [straatnaam 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft immers een discretionaire bevoegdheid bij het toekennen van straatnamen en nummering, en het is dan ook aan verweerder om de belangen te wegen. De rechtbank past ook geen bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarmee rekening houden met deze uitspraak. Daarbij is het ook van belang dat eisers en derde-belanghebbende gehoord zullen worden en dat verweerder transparant motiveert waarom zij tot een bepaalde beslissing komt. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van 8 weken.
21. De rechtbank ziet wel aanleiding ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. [8] Omdat het bestreden besluit en de aanvulling daarop geheel- en de eerdere beslissing op bezwaar ten dele vernietigd wordt, herleeft het primaire besluit van 13 maart 2018 waarin de weg de naam [straatnaam 1] heeft gekregen. Wijziging van een straatnaam vergt echter enige administratieve voorbereiding en regelwerk. Daarbij is geen van de partijen gebaat bij meer onduidelijkheid in de periode tussen deze uitspraak en het besluit van het college. De rechtbank treft daarom een voorlopige voorziening dat de straat voor de periode van 8 weken [straatnaam 2] blijft heten.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaald de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 181,- dient te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het aanvullend bestreden besluit;
- vernietigt het besluit van 24 december 2019 voor zover daarbij de naamgeving van de weg is gehandhaafd, laat dit besluit voor het overige in stand;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van derde belanghebbende tegen de naamgeving van de weg met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- treft als voorlopige voorziening dat de weg voor de periode van 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak [straatnaam 2] blijft heten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
(
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AU9828 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2006 (ECLI:NL:RBAMS:2006:2115).
2.Artikel 1 onder j van de Wet Bag.
3.Artikel 6 van de Wet Bag.
4.Artikel 1 onder g van de Verordening.
5.Artikel 2, tweede lid, van de Verordening.
6.Artikel 156 van de Gemeentewet.
7.Memorie van toelichting Wet basisregistratie adressen en gebouwen, Tweede kamer, vergaderjaar 2006-2007 30 968, nr. 3, p.8-9.
8.Artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.