202002831/1/A3.
Datum uitspraak: 10 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te St. Willebrord, gemeente Rucphen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2020 in zaken nrs. 19/3579 en 19/4995 in het geding tussen:
[appellant] en [partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Procesverloop
Bij brief van 6 december 2018 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat op 3 juli 2018 is besloten dat de straatnaam en woonplaats van zijn perceel wordt gewijzigd van [locatie 1] te Rucphen in [locatie 2] te St. Willebrord.
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2021, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten en I. Wester, zijn verschenen. Allen hebben via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is eigenaar van het perceel dat tot voor kort plaatselijk bekend was als [locatie 1] in Rucphen. Bij brief van 6 december 2018 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat straatnaam en woonplaats van het perceel worden gewijzigd. Bij afzonderlijke besluiten van 3 juli 2018 is besloten dat het adres wordt gewijzigd in [locatie 2] te St. Willebrord. [appellant] komt op tegen het wijzigen van de woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving van zijn perceel. De besluiten komen voort uit de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg waarin het college aanleiding heeft gezien om de grens tussen de dorpen vloeiender te maken. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat op deze landelijke locatie inmiddels meerdere woningen zijn gebouwd en mogelijk nog meer woningen gebouwd zullen worden en dat deze bebouwing dicht bij de bebouwingsconcentratie van St. Willebrord ligt, terwijl de aaneengesloten bebouwing van Rucphen op aanzienlijk ruimere afstand ligt.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de gewijzigde woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving ten onrechte in stand heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat de noodzaak van de wijzing van ten eerste de woonplaats en ten tweede de straatnaam in dit geval ontbreekt. [appellant] wijst hierbij op gemeentegrenzen op andere locaties in Nederland die evenmin een herkenbare vloeiende lijn vormen. Terwijl het college de besluiten heeft gestoeld op het creëren van eenduidigheid, leidt de wijziging volgens [appellant] juist tot een tegenovergesteld effect. Zo woont de overbuurman nu in een ander dorp zodat geen sprake is van een eenduidige woonplaatsaanduiding die in lijn is met de planologische ontwikkelingen. [appellant] stelt dat het college bij de toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening naamgeving en nummering (adressering) 2010 een onjuiste afweging heeft gemaakt. Bovendien is van een forse toename van het aantal woningen en daarmee een ingrijpende verandering van de dorpsstructuur geen sprake. [appellant] acht verder, anders dan de rechtbank, juist wel van belang dat zijn woning is gelegen in een als agrarisch bestemd gebied, omdat dit een aanwijzing vormt voor de ruimtelijke aard en structuur van het gebied. Tot slot is gelet op het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" niet aannemelijk dat de woningbouw verder zal toenemen, aldus [appellant].
3.1. De bevoegdheid ter zake van de beantwoording van de vraag welke aanduiding het meest recht doet aan de plaatsing van een object in de omgeving, de bereikbaarheid, zichtbaarheid en vindbaarheid van het object en de eenduidigheid van de nummeraanduiding is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan het college is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluiten om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester alle feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken en of hij na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om zijn bevoegdheid toe te passen.
3.2. Met de rechtbank kan de Afdeling de wens van het college voor een meer vloeiende dorpsgrens, die is ontstaan als gevolg van de nieuwe ontsluitingsweg, op zichzelf volgen. Dat het college andere keuzes had kunnen maken, waarbij bijvoorbeeld de overbuurman in dezelfde woonplaats zou wonen, betekent niet dat de door het college gemaakte keuzes onredelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn. De omstandigheid dat de overbuurman in een ander dorp woont, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer dat van een herkenbare en eenduidige woonplaatsaanduiding geen sprake is. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij de gemaakte keuze heeft kunnen betrekken dat sprake is van een forse toename van de bebouwing aan de zuidzijde van de Hazelaarstraat. Op de plek waar één boerderij stond, staan inmiddels de woningen van [appellant] en [partij] en nog twee andere woningen. Daarbij bestaat de mogelijkheid om ter plekke nog twee woningen toe te voegen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college dit als een forse toename van de bebouwing heeft kunnen aanmerken. Ook heeft het college kunnen betrekken dat deze bebouwing dicht tegen de bebouwingsconcentratie van de kern St. Willebrord is gelegen, terwijl de aaneengesloten bebouwing van Rucphen op aanzienlijk ruimere afstand is gelegen. Het standpunt van [appellant] dat de wijziging niet noodzakelijk was voor het creëren van een herkenbare en eenduidige woonplaatsaanduiding, kan niet leiden tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan over de noodzaak van een maatregel weliswaar anders worden gedacht en kunnen elders in Nederland mogelijk andere keuzes worden gemaakt, maar dat maakt niet dat de wijziging onredelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Daar komt bij dat alle andere locaties in Nederland waar [appellant] naar verwijst en waar geen sprake zou zijn eenduidigheid, zien op gemeentegrenzen en niet op woonplaatsgrenzen binnen één gemeente.
3.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college aan de belangen die met de wijziging van plaatsnaam en straatnaam zijn gediend een groter gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant] om de woning niet te onttrekken aan het buitengebied van het dorp Rucphen. Voor dit oordeel is niet van belang dat, zoals [appellant] aanvoert, zijn woning is gelegen in een als agrarisch bestemd gebied en gelet op het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" niet aannemelijk is dat de woningbouw verder zal toenemen. Zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, vindt in samenhang met het besluit een wijziging plaats van de verkeerskundige grens van de bebouwde kom. De woning van [appellant] valt weliswaar binnen de bebouwde kom van St. Willebrord, maar er is volgens het geldende bestemmingsplan nog steeds sprake van een buitengebied situatie.
3.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet tot de wijziging van het adres van [appellant] heeft kunnen komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021
597.
BIJLAGE
Gemeentewet
Artikel 108
1. De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.
Artikel 156
De raad kan aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Wet basisregistraties adressen en gebouwen
Artikel 1
In deze wet en daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. adres: door het bevoegde gemeentelijke orgaan aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats;
[…]
Artikel 6
1. De gemeenteraad deelt het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven ten
aanzien van de indeling, de vaststelling en de toekenning, bedoeld in het eerste en tweede lid, en kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de afbakening, bedoeld in het derde lid.
Verordening naamgeving en nummering (adressen) 2010
Artikel 2
1. Het college stelt de grens en de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en), al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.
2. Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.
3. Onder vaststellen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.