ECLI:NL:RVS:2023:1716

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
202103006/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas had op 3 september 2019 besloten om het verzoek van [appellant] af te wijzen, omdat niet onomstotelijk was aangetoond dat de gegevens in de brp onjuist waren. De rechtbank bevestigde dit oordeel.

[Appellant] is geboren op [geboortedatum 1] 1985 in Bagdad, Irak, en staat ingeschreven in de brp onder de naam [naam 1]. Hij verzocht om wijziging van zijn gegevens naar [naam 2], met bijbehorende documenten die zijn identiteit zouden moeten bevestigen. Het college twijfelde echter aan de echtheid van de overgelegde documenten en de identiteit van [appellant], vooral gezien zijn eerdere asielprocedure en de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de IND.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 maart 2023. De rechters oordeelden dat, hoewel de overgelegde documenten als brondocumenten kunnen worden aangemerkt, er te veel twijfels blijven bestaan over de identiteit van [appellant] en de juistheid van de gegevens. De rechtbank had terecht overwogen dat het beroep van [appellant] ongegrond was, en het hoger beroep werd dan ook afgewezen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank met verbetering van de gronden.

Uitspraak

202103006/1/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Horst, gemeente Horst aan de maas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 maart 2021 in zaak nr. 20/723 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 17 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.L. Garnett, en het college, vertegenwoordigd door J.L.M. van den Broek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [ appellant] staat in de brp ingeschreven als [naam 1], geboren op [geboortedatum 1] 1985 in Bagdad, Irak. Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem afgelegde verklaring onder ede op 22 mei 2008. Die verklaring komt overeen met zijn eerdere verklaring tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 18 september 2007 in het kader van zijn asielprocedure. Als bijlage bij die verklaring zijn een Iraakse nationaliteitsverklaring en identiteitskaart gevoegd. [appellant] heeft het college verzocht om zijn gegevens te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985 in Bagdad, Irak. De geslachtsnaam van zijn moeder zou [naam moeder] zijn en de geslachtsnaam van zijn vader zou [naam vader] zijn. Bij zijn verzoek heeft [appellant] de volgende documenten overgelegd:
- een op naam van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985 te Irak, gesteld paspoort met nummer […], op 26 april 2018 uitgegeven in Bagdad;
- een op naam van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985, gestelde identiteitskaart met nummer […], uitgegeven op 30 maart 2017;
- een op naam van [naam 2], geboren in 1985, gestelde verklaring van Iraakse nationaliteit, uitgegeven op 17 april 2017;
- een gelegaliseerd afschrift van een geboortebewijs op naam van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985, uitgegeven op 3 mei 2017;
- een gelegaliseerd uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985, uitgegeven op 16 augustus 2017;
- twee rapporten van gezichtsvergelijkende onderzoeken met nr. 2021/01/D09/R001 en 2021/01/D09/R002;
- een onderzoeksrapport van DNA-verwantschapsonderzoek (hierna: DNA-onderzoek) tussen de persoon geïdentificeerd als [naam 1] en de persoon geïdentificeerd als [moeder].
Verder heeft [appellant] als nader stuk ingediend een gelegaliseerd uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985, uitgegeven op 13 juli 2021, en een uittreksel uit de algemene inschrijving van het jaar 1957 van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985.
3. Het college heeft het verzoek bij besluit van 3 september 2019 afgewezen omdat niet onomstotelijk is aangetoond dat de gegevens van [appellant] in de brp onjuist zijn. Het college twijfelt niet aan de echtheid van de overgelegde documenten, maar wel of deze betrekking hebben op [appellant], omdat de naam in de overgelegde documenten afwijkt van de verzochte naam en omdat de IND dusdanig twijfelt aan de beweerdelijke identiteit van [appellant] dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken.
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard omdat er te veel twijfels zijn over zijn identiteit om te kunnen concluderen dat onomstotelijk vaststaat dat [appellant] daadwerkelijk [naam 2] is en dat de huidige brp registratie feitelijk onjuist is.
Het hoger beroep
5. [ appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat niet onomstotelijk vaststaat dat hij [naam 2]i is. Bureau Documenten heeft het afschrift van het geboortebewijs, het paspoort, de identiteitskaart, de nationaliteitsverklaring, de verklaring van de ambassade en het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand (uitgegeven op 16 augustus 2017) echt bevonden. Zijn verklaring over de manier waarop hij het paspoort heeft verkregen komt overeen met de procedure zoals die vermeld wordt in het Algemeen Ambtsbericht Irak. Het DNA-onderzoek en de gezichtsvergelijkende onderzoeken tonen het verband aan tussen hem en de documenten. Verder volgt uit het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand, het paspoort en de overige documenten dat zijn geslachtsnaam [naam 2] is, en heeft ook de IND vastgesteld dat hij lid is van de familie [naam 2]. Bovendien volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat in beginsel van de juistheid van een door de bevoegde autoriteiten afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de geslachtsnaam niet kan worden vastgesteld omdat op het geboortebewijs geen geslachtsnaam staat. [appellant] heeft namelijk ook een uittreksel uit het register van de burgerlijke stand overgelegd, waar wel een geslachtsnaam op staat. Dat document is volgens hem een brondocument. Zijn geslachtsnaam blijkt ook uit zijn paspoort en de overige documenten die hij heeft overgelegd. De verschillende schrijfwijzen van de namen doen daaraan niet af, omdat uit de noot van de vertaler bij de vertalingen van de documenten volgt dat Arabische namen in het Nederlands op verschillende manieren gespeld kunnen worden.
Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te overwegen dat er reden is te twijfelen aan de verificatie van de identificatie van [naam moeder] bij het DNA-onderzoek. Het college heeft daarover namelijk niets aangevoerd. Bovendien is in het onderzoeksrapport door Verilabs vermeld dat identificatie en afname door de Nederlandse ambassade in Teheran zijn uitgevoerd, waarbij de procedure van de ambassade is gevolgd en de afname is gedocumenteerd. Er is geen reden voor twijfel aan de verificatie van de onderzochte moeder.
Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het feit dat zijn familieleden hun gegevens in de brp wel mochten laten aanpassen, ook van belang is in deze zaak. Hoewel het college geen beslissingsbevoegdheid had in de zaken van zijn familieleden mag er geen sprake zijn van willekeur. Als de Wet brp niet in alle gemeenten hetzelfde wordt toegepast dan is dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Beoordeling van het hoger beroep
Nuancering toetsingsmaatstaf
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft in die uitspraak de toetsingsmaatstaf genuanceerd in die zin, dat voortaan beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, worden de betreffende gegevens in de brp gewijzigd.
Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden, of de verzoeker brondocumenten heeft overgelegd die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord wordt, wordt toegekomen aan de vraag, of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld, of aan de toetsingsmaatstaf is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Heeft [appellant] brondocumenten overgelegd?
7. Het door [appellant] overgelegde paspoort en de identiteitskaart vermelden de gegevens waar het verzoek om wijziging over gaat. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat een paspoort geen brondocument is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 mei 2022, onder 8.5, heeft overwogen, kan een paspoort een brondocument zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. Het paspoort en de identiteitskaart zijn echt bevonden door Bureau Documenten. Het college twijfelt ook niet aan de echtheid van deze documenten. Het paspoort en de identiteitskaart moeten in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.
8. De nationaliteitsverklaring en het afschrift van het geboortebewijs vermelden niet de geslachtsnaam waar het verzoek om wijziging over gaat. Daarom zijn deze documenten in dit geval geen brondocument. Verder heeft [appellant] twee uittreksels uit het register van de burgerlijke stand, van 16 augustus 2017 en 13 juli 2021, en een uittreksel uit de algemene inschrijving van het jaar 1957 overgelegd. De uittreksels uit het register van de burgerlijke stand zijn dubbel gelegaliseerd. In beginsel kan dus worden uitgegaan van de formele juistheid van die documenten in die zin, dat ervan moet worden uitgegaan dat deze documenten door de daartoe bevoegde instanties op de volgens het toepasselijk recht voorgeschreven wijze zijn opgemaakt. Het uittreksel uit de algemene inschrijving van het jaar 1957 is niet gelegaliseerd, waardoor van de formele juistheid van dat document, in de hier bedoelde zin, niet kan worden uitgegaan.
9. Hoewel van de formele juistheid van de twee uittreksels uit het register van de burgerlijke stand moet worden uitgegaan, kan het uittreksel van 16 augustus 2017 niet als brondocument gebruikt worden. [appellant] heeft twee vertalingen van dit uittreksel overgelegd. In de eerste vertaling is de naam vertaald als [naam 2]. In de tweede vertaling is de naam vertaald als [naam 2]. De tweede vertaling heeft [appellant] voor het eerst in hoger beroep overgelegd en niet duidelijk is welke vertaling de juiste is. Daardoor biedt het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van 16 augustus 2017 onvoldoende zekerheid over de inhoudelijke juistheid ervan om als volwaardig brondocument gebruikt te worden. De vertaling van het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van 13 juli 2021 vermeldt wel de gegevens waar het verzoek om wijziging over gaat. Dit uittreksel kan dus wel als brondocument gebruikt worden.
Welke bewijswaarde komt toe aan de door [appellant] overgelegde brondocumenten?
10. Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Aan zo’n geschrift worden geen gegevens ontleend als bijvoorbeeld aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn of als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde geschrift een paspoort is. Wel moet in beginsel van de juistheid van een echt bevonden paspoort worden uitgegaan, omdat de betreffende autoriteiten de identiteit van de betrokkene vaststellen voordat het paspoort wordt uitgegeven. Het is aan het college om een eventuele betwisting daarvan concreet te onderbouwen.
11. Het college heeft aangevoerd dat niet duidelijk is hoe de afgifte van het paspoort heeft plaatsgevonden. De schrijfwijze van de naam op het paspoort komt niet overeen met de schrijfwijze van de naam op andere overgelegde documenten. Daarnaast zou de verklaring van [appellant] niet overeenkomen met informatie over de afgiftepraktijk uit het Algemeen ambtsbericht Irak uit december 2019, dat de periode beslaat van mei 2018 tot en met november 2019. Daaruit volgt volgens het college dat een paspoort alleen in persoon kan worden aangevraagd en opgehaald in Irak. [appellant] heeft verklaard niet in Irak te zijn geweest. Verder volgt niet uit objectieve stukken dat hij het paspoort bij de Iraakse ambassade in Den Haag heeft aangevraagd en opgehaald.
12. Het college heeft daarmee onvoldoende concreet betwist dat in dit geval niet van de juistheid van het paspoort moet worden uitgegaan. De naam in het paspoort komt overeen met de naam waar het verzoek om wijziging over gaat. Dat de naam op de andere documenten op een andere manier geschreven is zegt op zichzelf niets over de afgifte van het paspoort. Verder komt de verklaring van [appellant] overeen met informatie over de afgiftepraktijk uit het Algemeen ambtsbericht Irak uit december 2019. Daarin staat namelijk dat een paspoort in het buitenland in persoon aangevraagd kan worden bij een Iraakse ambassade of consulaat. Bovendien bevat het paspoort een stempel van de Iraakse ambassade in Den Haag. Uit de verklaring van Bureau Documenten volgt dat ook dat deze stempel juist is.
13. Het college heeft niet concreet betwist dat de gegevens op de identiteitskaart juist zijn of dat voorafgaand aan de afgifte daarvan behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarom moet ook van de juistheid van de identiteitskaart worden uitgegaan.
Het verband tussen [appellant] en de brondocumenten
14. Hoewel van de juistheid van het paspoort, de identiteitskaart en het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van 13 juli 2021 moet worden uitgegaan, is er te veel twijfel om het verband tussen [appellant] en de brondocumenten te kunnen leggen. De redenen voor dit oordeel zijn als volgt.
15. [ appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat hij in de asielprocedure geen echte documenten heeft overgelegd met een valse identiteit. Uit het voornemen van de IND tot intrekking van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd van 19 oktober 2018 volgt echter dat hij drie uittreksels uit het bevolkingsregister heeft overgelegd op basis van valse persoonsgegevens van hemzelf en zijn grootouders. Ook heeft hij een verklaring overgelegd van de Iraakse ambassade van 18 april 2008. Deze documenten zijn door Bureau Documenten op 1 juli 2008 "waarschijnlijk echt" bevonden. [appellant] heeft dus blijkbaar de mogelijkheid om (waarschijnlijk) echte documenten met een valse identiteit te verkrijgen. Het kan daarom niet uitgesloten worden dat hij nu opnieuw echte documenten met een valse identiteit heeft overgelegd.
Daarnaast staat in het hiervoor vermelde voornemen van de IND dat [appellant] bij de IND heeft verklaard met een visum naar Nederland te zijn gereisd. Er is echter nooit een visum aangevraagd op naam van [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1985.
Verder bevatten de vertalingen van de overgelegde documenten verschillende schrijfwijzen van namen. De naam [voornaam 1] wordt ook geschreven als [voornaam 2]. De naam [achternaam 1] wordt ook geschreven als [achternaam 1] of [achternaam 2]. Ook wordt de naam van de moeder op verschillende manieren geschreven: [naam 1 moeder], [naam 2 moeder], [naam moeder], [naam 3 moeder] en [naam 4 moeder]. Hoewel uit de noot van de vertaler volgt dat Arabische eigennamen in het Nederlands op verschillende manieren gespeld kunnen worden, is niet duidelijk welke schrijfwijze nu de juiste is. Daarnaast volgt niet uit objectieve stukken dat alle verschillen ook in dit geval verklaard kunnen worden door transliteratie.
Verder is van belang dat de nationaliteitsverklaring en het afschrift van het geboortebewijs niet de geslachtsnaam vermelden waar het verzoek om wijziging op ziet. [appellant] heeft hierover verklaard dat in Irak onderscheid wordt gemaakt tussen een namenreeks, bestaande uit een eigen naam, de naam van de vader en de naam van de grootvader, en een geslachtsnaam. Iedereen zou zelf mogen bepalen welke naam of namen worden gebruikt. Die stelling is echter niet met objectieve stukken gestaafd en toegelicht.
Tot slot kunnen ook de gezichtsvergelijkende onderzoeken en het DNA-onderzoek het verband tussen de brondocumenten en [appellant] niet leggen. Het gezichtsvergelijkend onderzoek met nummer 2021/01/D09/R001 bevat geen document van vóór zijn komst naar Nederland, met de gegevens waar het verzoek om wijziging op ziet en een foto van hem. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat hij al voordat hij naar Nederland kwam bekend stond onder de door hem verzochte identiteit. Het gezichtsvergelijkend onderzoek met nummer 2021/01/D09/R002 vergelijkt een foto van [appellant] met foto’s van andere personen. Daaruit volgt dus alleen wie hij niet is, en niet dat hij [naam 2] is.
16. [ appellant] voert aan dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te overwegen dat er reden is te twijfelen aan de verificatie van de identiteit van de onderzochte moeder bij het DNA-onderzoek, terwijl het college dit niet heeft aangevoerd. In het verweerschrift in bezwaar, blz. 8, heeft het college echter wel aangevoerd dat de identiteit van de biologische moeder in het DNA-onderzoek niet met zekerheid vaststaat en dat het vraagtekens plaatst bij de juistheid van de identiteit van de moeder. De rechtbank is niet buiten de omvang van het geding getreden.
17. In het DNA-onderzoek staat dat de identificatie en de afname van lichaamsmateriaal van de gestelde moeder zijn uitgevoerd door de Nederlandse ambassade in Teheran. Hierbij is de procedure van de ambassade gevolgd. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van de monsters en de procedures. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de door het personeel van de Nederlandse ambassade gevolgde procedure voldoende waarborgen bevat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233). Dat Verilabs niet garant staat voor de identificatie van de deelnemers waarvan het DNA materiaal extern is afgenomen is niet voldoende voor de conclusie dat het DNA-onderzoek onvoldoende betrouwbaar is.
18. Hoewel de rechtbank onterecht heeft overwogen dat er reden is om te twijfelen aan de verificatie van de identiteit van de vermeende moeder, leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de identificatie van de deelnemers aan het DNA-onderzoek juist is verlopen, kan met het DNA-onderzoek het verband tussen [appellant] en de brondocumenten niet worden gelegd. Op de brondocumenten is alleen vermeld dat zijn moeder [naam 2 moeder] heet, in het paspoort, of [moeder], op de identiteitskaart. De geslachtsnaam en geboortedatum van zijn moeder zijn op beide brondocumenten niet vermeld. Daardoor is niet zeker of de moeder uit het DNA-onderzoek ook de moeder op de brondocumenten is. Ook het afschrift van het geboortebewijs biedt daarover geen uitsluitsel, omdat daarin geen geboortedatum van de moeder is opgenomen.
19. Uit het voorgaande volgt dat het verband tussen [appellant] en de brondocumenten niet kan worden gelegd.
20. Het betoog slaagt niet.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
21. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:926, ECLI:NL:RVS:2016:927 en ECLI:NL:RVS:2016:928, kan het feit dat een gemeente persoonsgegevens van iemand in de brp heeft gewijzigd op grond van documenten, niet leiden tot het wijzigen van persoonsgegevens van iemand anders in een andere gemeente als dat in strijd zou zijn met de Wet brp. Zoals hiervoor, onder 19, is overwogen kan het verband tussen [appellant] en de brondocumenten niet gelegd worden. Wijziging van zijn persoonsgegevens zou daarom in strijd zijn met de Wet brp. Dat de persoonsgegevens in de brp van zijn familieleden in een andere gemeente wel gewijzigd zijn, kan er daarom niet toe leiden dat de persoonsgegevens van [appellant] toch gewijzigd worden.
22. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
23. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. Gelet op wat hiervoor onder 6, 7 en 18 is overwogen wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
24. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Bijloos
voorzitter
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023
280-1000

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de
volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
[...]
Artikel 2.8
[…]
2 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
[…]
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
[…]
Artikel 2.10
[…]
2 Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3 Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
[…]
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2 Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61].
[…]