201507236/1/A3.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2015 in zaak nr. 14/8778 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van haar in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N. El-Ghazi, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door T.J. de Bruin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
2. [appellante] is geregistreerd in de brp als [appellante], Jing, geboren op [..-..-….] te [plaats], China, nationaliteit onbekend, ouders [appellante], [ouders]. Op 24 november 2013 heeft [appellante] het college verzocht deze gegevens te wijzigen in [appellante], […], geboren op [..-..-….] te [plaats], China, nationaliteit Chinese, ouders [appellante], [ouders].
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 februari 2014 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de overgelegde documenten aan [appellante] toebehoren en het derhalve niet zeker is dat zij de persoon [appellante], [ouder] is van wie in de overgelegde documenten de gegevens zijn vermeld. De documenten die [appellante] had overgelegd zijn een huishoudregistratieboekje, een notarial certificate, een geldig Chinees paspoort, een kopie van een verlopen Chinees paspoort en een kopie van een identiteitskaart.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de afwijzing van haar verzoek om wijziging van haar persoonsgegevens in de brp terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft miskend dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij dezelfde persoon is als degene die in de door haar overgelegde stukken is vermeld. Uit het paspoort, in samenhang bezien met de andere overgelegde documenten, volgt dat zij [appellante], [ouder] is en dat de in de brp geregistreerde gegevens derhalve onjuist zijn. Ook uit het in hoger beroep door haar overgelegde vingerafdrukkenonderzoek blijkt dat zij de in de overgelegde documenten vermelde [appellante], [ouder] is. Het paspoort is bovendien een brondocument dat hoger in rang is dan de eerder onder belofte afgelegde verklaring. Gelet op de bijzondere omstandigheden van haar geval had de rechtbank desnoods van de vaste jurisprudentie dat met het overleggen van een geboorteakte en paspoort nog niet is aangetoond dat de betrokkene dezelfde persoon is als degene die in de documenten staat vermeld, moeten afwijken. Tot slot wijst [appellante] erop dat in andere gemeenten in vergelijkbare gevallen een verzoek tot wijziging wel wordt ingewilligd.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 februari 2016 in zaak nr. 201503281/1/A3) zal voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze gegevens onjuist zijn.
[appellante] heeft op 27 september 2001 een verklaring afgelegd als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp. Daarin heeft zij de persoonsgegevens opgegeven zoals die in de brp zijn geregistreerd. Ook tijdens het eerste gehoor op 10 januari 2001 en het nader gehoor op 20 maart 2001 heeft zij die gegevens opgegeven bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de door [appellante] overgelegde documenten niet kan worden geconcludeerd dat de van haar in de brp geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn. Met het overleggen van die documenten heeft [appellante] niet aangetoond dat deze documenten op haar betrekking hebben. De door haar overgelegde documenten houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens van een zekere [appellante], [ouder], van wie [appellante] stelt dat zij die persoon is. Ook met het in hoger beroep overgelegde vingerafdrukkenonderzoek heeft zij niet aangetoond dat de documenten op haar betrekking hebben. Uit dit onderzoek kan slechts de conclusie getrokken worden dat [appellante] dezelfde persoon is als degene van wie de politie destijds vingerafdrukken heeft afgenomen bij binnenkomst in Nederland, maar niet dat [appellante] de gestelde [appellante], [ouder] is. Nu niet vaststaat dat het Chinese paspoort op [appellante] betrekking heeft, is ook niet van belang dat het paspoort een brondocument is dat hoger is dan de afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp.
Voorts heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014 in zaak nr. 201305273/1/A3 overwogen dat het betoog van [appellante] dat het college haar belangen onvoldoende heeft betrokken in de besluitvorming niet slaagt. De Wet brp kent geen hardheidsclausule waarop [appellante] een beroep kan doen en laat gelet op het gesloten systeem van brondocumenten geen ruimte voor een belangenafweging.
De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht niet gehonoreerd. Uit de uitspraak van 16 mei 2012 van de Afdeling in zaak nr. 201107228/1/A3 volgt dat het feit dat een gemeente persoonsgegevens van een persoon in de brp heeft ingeschreven op grond van documenten niet kan leiden tot het opnemen van persoonsgegevens van een andere persoon in een andere gemeente op grond van vergelijkbare documenten, indien dit in strijd zou zijn met de Wet brp.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de afwijzing van het verzoek van [appellante] om wijziging van haar persoonsgegevens in de brp terecht heeft gehandhaafd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
582-805.