ECLI:NL:RVS:2022:929
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 9 oktober 2020 is genomen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld, bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 30 juli 2021 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat de rechtsvraag die aan de orde is eerder door de Afdeling is beantwoord in eerdere uitspraken. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.