ECLI:NL:RBDHA:2021:8502
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling procesbelang bij asielverzoek en terugkeerbesluit van vreemdeling met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. Tevens werd er een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank moest beoordelen of de vreemdeling nog procesbelang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, nu hij met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had met zijn gemachtigde.
De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang bestond bij de beoordeling van het asielverzoek, omdat de vreemdeling zijn aanvraag had ingetrokken door zijn vertrek. Dit gebrek aan procesbelang strekte zich ook uit tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod, aangezien deze besluiten nauw verweven zijn met de asielaanvraag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die zonder kennisgeving vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet toekwam aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, in aanwezigheid van griffier J. de Graaf. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.