ECLI:NL:RBDHA:2021:8502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij asielverzoek en terugkeerbesluit van vreemdeling met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. Tevens werd er een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank moest beoordelen of de vreemdeling nog procesbelang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, nu hij met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had met zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang bestond bij de beoordeling van het asielverzoek, omdat de vreemdeling zijn aanvraag had ingetrokken door zijn vertrek. Dit gebrek aan procesbelang strekte zich ook uit tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod, aangezien deze besluiten nauw verweven zijn met de asielaanvraag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die zonder kennisgeving vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet toekwam aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, in aanwezigheid van griffier J. de Graaf. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolacjzyk).

ProcesverloopBij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en hem een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Eiser heeft tegen deze uitspraak op 24 december 2020 verzet ingesteld. Dit verzet is bij uitspraak van 19 maart 2021 gegrond verklaard. [2]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen omdat eiser op 15 september 2020, zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten, met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder baseert zich op de informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Uit navraag van verweerder bij de gemachtigde van eiser op 22 september 2020 is gebleken dat eiser ook niet in contact staat met zijn gemachtigde.
Heeft eiser procesbelang?
2. De rechtbank staat voor de vraag of eiser, nu hij met onbekende bestemming is vertrokken, procesbelang heeft bij een beoordeling in rechte van het besluit en dan in het bijzonder waar het gaat om het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
2.1
De gemachtigde heeft ter zitting betoogd dat er procesbelang bestaat bij het inreisverbod. In het verlengde hiervan heeft hij ook belang bij het terugkeerbesluit, aldus de gemachtigde.
2.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft een belanghebbende slechts belang bij het instellen van beroep tegen een besluit bij de ter zake bevoegde rechter, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. [3]
Voor het vreemdelingenrecht heeft de Afdeling deze jurisprudentie nader toegespitst. In die zaken dient er volgens de Afdeling, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, in beginsel vanuit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [4]
De bestuursrechter dient de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling in rechte van het beroep ambtshalve te beoordelen.
2.3
Niet ter discussie staat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Verder heeft eiser het contact met zijn gemachtigde verbroken. Dat maakt dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling in rechte van het bestreden besluit voor zover dat ziet op zijn asielverzoek. De gemachtigde heeft dit overigens ook erkend.
De vraag of eiser dan nog wel procesbelang heeft bij het terugkeerbesluit en het inreisverbod, beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Als de asielaanvraag van een vreemdeling als eiser buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 28, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dan heeft hij in beginsel niet langer rechtmatig verblijf in Nederland. Uit de artikelen 45, eerste lid, 61, eerste lid, en 62 van de Vw 2000 volgt dan dwingend dat aan de vreemdeling een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Uit paragraaf A3/3.5 van de Vreemdelingencirculaire volgt, onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, dat in dat geval beoordeeld wordt of de vertrektermijn wordt verkort of een vertrektermijn wordt onthouden. Uit artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat, als de vreemdeling op grond van het terugkeerbesluit Nederland onmiddellijk moet verlaten, ook een inreisverbod wordt opgelegd. Ook dit is dwingend geformuleerd. Deze verplichting om een terugkeerbesluit en, in ieder geval als sprake is van een vertrektermijn van 0 dagen, een inreisverbod op te leggen is ook neergelegd in de Terugkeerrichtlijn. [5]
Hieruit volgt dat, als een vreemdeling als eiser vertrekt voordat een besluit op zijn asielaanvraag is genomen, hij geacht moet worden te begrijpen dat zijn asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld, dat hij dan niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hem daarom een terugkeerbesluit moet worden opgelegd en dat, juist omdat zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld, die vertrektermijn kan (en veelal zal) worden teruggebracht tot 0 dagen, in welk geval ook een inreisverbod zal worden opgelegd.
De buiten behandeling gestelde asielaanvraag is dan ook zo verweven met het terugkeerbesluit en het terugkeerbesluit op zijn beurt weer met het inreisverbod, dat geen andere conclusie kan worden getrokken dat het ontbreken van procesbelang bij de beoordeling in rechte van de asielaanvraag zich uitstrekt tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
Conclusie3. Omdat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling in rechte van het bestreden besluit, moet de conclusie zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden van eiser.
3.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid vanJ. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBGEL:2020:6096 (niet gepubliceerd).
2.ECLI:NL:RBGEL:2021:1314 (niet gepubliceerd).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:137), onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1168).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, en de latere uitspraken waarin naar deze uitspraak wordt verwezen.
5.Zie de artikelen 6, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.