In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had op 20 april 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, op 2 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres op 31 augustus 2024 met onbekende bestemming was vertrokken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar asielaanvraag, aangezien zij met onbekende bestemming is vertrokken en haar gemachtigde geen contact meer met haar heeft. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod, tenzij hij of zij de gemachtigde op de hoogte houdt van de verblijfsplaats en contact blijft houden. Aangezien dit niet het geval is, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en eiseres geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.