ECLI:NL:RBDHA:2025:21182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.15752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had op 20 april 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, op 2 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres op 31 augustus 2024 met onbekende bestemming was vertrokken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar asielaanvraag, aangezien zij met onbekende bestemming is vertrokken en haar gemachtigde geen contact meer met haar heeft. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod, tenzij hij of zij de gemachtigde op de hoogte houdt van de verblijfsplaats en contact blijft houden. Aangezien dit niet het geval is, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en eiseres geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15752

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.T.M. Hoppema).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, voor zover het ziet op het tegen haar uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod, beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
1.1.
Eiseres heeft op 20 april 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 2 april 2025 is de asielaanvraag buiten behandeling gesteld, daar uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (het COA) en de korpschef van regionaal politiekorps Midden-Nederland bleek dat eiseres op 31 augustus 2024 met onbekende bestemming was vertrokken. Eiseres heeft de beslissing op haar aanvraag dus niet afgewacht. Ook is tegen eiseres een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat terugkeer naar Iran in strijd is met het non-refoulementbeginsel. Verder verzet zij zich tegen het uitgevaardigde inreisverbod, omdat ze dan zal worden gesignaleerd en twee jaar het Schengengebied niet kan inreizen.
3. De rechtbank beantwoordt allereerst ambtshalve de vraag of eiseres procesbelang heeft bij het beroep. Uit informatie van verweerder blijkt immers dat eiseres op
31 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd meegedeeld geen contact meer te hebben met eiseres en ook niet te weten waar eiseres momenteel verblijft. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat eiseres, de laatste keer dat zij haar sprak, moe was en aangegeven had van plan te zijn het Schengengebied te verlaten.
3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, belang bij een inhoudelijke beoordeling van een bij een asielbesluit uitgevaardigd terugkeerbesluit en inreisverbod houdt als hij of zij de gemachtigde gedurende de gehele procedure op de hoogte houdt van de verblijfsplaats en met de gemachtigde steeds in contact blijft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader moeten worden gemaakt, in ieder geval totdat de rechtbank het onderzoek sluit. Gebleken is evenwel dat de gemachtigde het contact met eiseres is verloren. De rechtbank gaat er onder deze omstandigheden vanuit dat er geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het betreden besluit.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M.M. Plukaard, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:584, en 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:929