ECLI:NL:RVS:2021:1253
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling inzake verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 maart 2021 zijn beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 5 januari 2021 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Na het indienen van het hoger beroep heeft de staatssecretaris echter aangegeven de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen, omdat de overdrachtstermijn was verstreken.
De vreemdeling handhaafde zijn hoger beroep, omdat hij nog belang had bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 5 januari 2021, met het oog op een mogelijke proceskostenveroordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de vreemdeling zijn doel had bereikt door de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De Afdeling concludeerde dat er onvoldoende belang was bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Daarnaast werd overwogen of de staatssecretaris veroordeeld moest worden tot vergoeding van de proceskosten. De Afdeling stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, omdat de staatssecretaris de asielaanvraag in behandeling nam vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn, wat een veranderde omstandigheid was die zich ten tijde van het oorspronkelijke besluit niet voordeed. De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.