ECLI:NL:RVS:2022:3785

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
202106963/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging huisverbod door burgemeester Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 oktober 2021 het beroep tegen de verlenging van een huisverbod door de burgemeester van Dordrecht ongegrond verklaarde. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 18 september 2021 na een melding van [echtgenote], de echtgenote van [appellant], die met meervoudig letsel was aangetroffen in de woning. De burgemeester verlengde het huisverbod op 27 september 2021 tot 16 oktober 2021. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek in nadat de burgemeester het huisverbod op 6 oktober 2021 introk. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting uitspraak had gedaan op zijn beroep, omdat hij zijn beroep niet had ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 juni 2022 ter zitting behandeld. De rechtbank had volgens de Afdeling niet zonder zitting mogen oordelen, omdat de procedure niet correct was gevolgd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen de verlenging van het huisverbod ongegrond. De burgemeester had de verlenging van het huisverbod terecht noodzakelijk geacht om de veiligheid van [echtgenote] en de kinderen te waarborgen en om hulpverlening te faciliteren. De burgemeester moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden.

Uitspraak

202106963/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2021 in zaak nrs. C/10/626198 en C/10/626161 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2021 heeft de burgemeester het aan [appellant] opgelegde huisverbod verlengd.
Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft de burgemeester het huisverbod ingetrokken.
Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 27 september 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2022, waar de burgemeester, via een videoverbinding vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt, advocaat te Dordrecht, en S. Pinar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 18 september 2021 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd. De aanleiding voor het huisverbod was dat S. [echtgenote], de echtgenote van [appellant], een melding bij de politie had gedaan. De politie heeft haar met meervoudig letsel aangetroffen in de woning waar [appellant], [echtgenote] en hun jongste kind zich bevonden. Bij het besluit van 27 september 2021 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd tot 16 oktober 2021. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 1 oktober 2021 een zitting gehouden. De burgemeester heeft bij besluit van 6 oktober 2021 het huisverbod ingetrokken. Op dezelfde dag heeft [appellant] zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar zijn beroep gehandhaafd.
Beoordeling hoger beroep
2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting uitspraak heeft gedaan op het beroep. Hij voert aan dat hij expliciet heeft benadrukt dat hij het beroep niet introk. Hij stelt dat het beroep niet op een zitting is behandeld en dat hij enkel is uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verder voert hij aan dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het afdoen van het beroep zonder een zitting te houden.
2.1.    Bij brief van 29 september 2021 heeft de rechtbank de ontvangst van het verzoek om een voorlopige voorziening bevestigd en [appellant] uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek op de zitting van 1 oktober 2021. In deze brief is [appellant] erop gewezen dat artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de voorzieningenrechter de bevoegdheid biedt om na de zitting onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Na de zitting heeft [appellant] het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Hierdoor was de voorzieningenrechter niet langer bevoegd om uitspraak te doen. Omdat artikel 8:86 uitsluitend door de voorzieningenrechter kan worden toegepast, was toepassing van deze bepaling niet langer mogelijk. De rechtbank had daarom de gebruikelijke procedure moeten volgen voor de behandeling van de bodemprocedure. Een uitspraak zonder zitting in de bodemprocedure is alleen mogelijk met toepassing van artikel 8:54 of 8:57 van de Awb. De rechtbank heeft geen van beide bepalingen toegepast en dus ten onrechte uitspraak gedaan zonder een zitting te hebben gehouden.
Het betoog slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.       De Afdeling heeft het hoger beroep op een zitting behandeld. Dat [appellant] daar niet is verschenen, laat onverlet dat er geen aanleiding is om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 september 2021 beoordelen.
Beoordeling beroep
5.       [appellant] betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om het huisverbod te verlengen. Hij voert aan dat de burgemeester niet heeft gemotiveerd waaruit het ernstige en onmiddellijke gevaar bestond en ook niet op basis waarvan het gerechtvaardigd was om te vermoeden dat sprake was van voortzetting van gevaar. Volgens [appellant] kan uit de documenten die ten grondslag zijn gelegd aan de verlenging worden geconcludeerd dat [echtgenote] het niet eens was met de oplegging en verlenging van het huisverbod. Hij stelt dat zij dit ook heeft gezegd in gesprekken met hulpverleners. [appellant] betwist dat hij en zijn vrouw zich niet bewust waren van de mogelijke impact van hun ruzies op de kinderen.
[appellant] voert verder aan dat sprake is van dubbele bestraffing omdat het huisverbod overlapte met de aan hem op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering opgelegde gedragsaanwijzing. De gedragsaanwijzing duurde van 18 september 2021 tot en met 16 december 2021 en hield in dat hij zich niet in, op en rond de woning mocht ophouden en geen contact met [echtgenote] mocht hebben. De verlenging van het huisverbod was daarom overbodig en voor zover het betrekking had op de kinderen een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Tot slot voert [appellant] aan dat, gezien de ingrijpendheid van het huisverbod, had moeten worden volstaan worden met een minder ingrijpende maatregel zoals een waarschuwing of mediation. Volgens hem heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met de belangen van hem en [echtgenote].
5.1.    Een huisverbod kan ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod worden verlengd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2384).
5.2.    In de uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2022:3784) heeft de Afdeling overwogen dat de burgemeester op basis van het bij [echtgenote] geconstateerde meervoudige letsel en de aanvankelijk door haar afgelegde verklaringen mocht aannemen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [echtgenote] en de kinderen opleverde.
[appellant] is op 22 september 2021 aangehouden wegens overtreding van het huisverbod. Daardoor kon het voor 23 september 2021 geplande systeemgesprek, waar zou worden geprobeerd om veiligheidsafspraken te maken met [appellant] en [echtgenote], niet plaatsvinden. Pas na de verlenging van het huisverbod heeft alsnog een systeemgesprek plaatsgevonden. Er was dus ten tijde van het verlengingsbesluit nog geen reële aanvang gemaakt met hulpverlening. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het gevaar toen al substantieel was afgenomen. De burgemeester heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de dreiging van het gevaar voor [echtgenote] en de kinderen zich toen nog voortzette. De in tweede instantie afgelegde verklaringen van [echtgenote] dat zij zich niet kon vinden in het huisverbod en dat zij de relatie wilde voortzetten mocht de burgemeester, gelet op de afwezigheid van veiligheidsafspraken, onvoldoende achten om aan te nemen dat het gevaar geweken was.
5.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3052, onder 4.2), moet het huisverbod worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II, 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Een huisverbod is dus geen straf. Alleen al daarom is geen sprake van dubbele bestraffing.
5.4.    De burgemeester heeft in het verlengingsbesluit uiteengezet dat het huisverbod nodig is om passende hulp te kunnen bieden. Hierin verschilt het huisverbod van de strafrechtelijke gedragsaanwijzing. Ter zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester te kennen gegeven dat steeds zorgvuldig gekeken is in hoeverre het huisverbod nog iets toevoegde aan de gedragsaanwijzing. Verder heeft de burgemeester in het verlengingsbesluit de belangen van [appellant] om vrij gebruik te maken van de woning en contact te hebben met [echtgenote] en de kinderen afgewogen tegen de vrees voor herhaling van geweld en agressie. Op het moment van het nemen van het verlengingsbesluit waren nog geen veiligheidsafspraken gemaakt en had [appellant] het huisverbod overtreden. Gelet op de ernst van het incident naar aanleiding waarvan het huisverbod is opgelegd, mocht de burgemeester de verlenging noodzakelijk achten als middel om stagnatie van de hulpverlening te voorkomen en concrete veiligheidsafspraken te verzekeren. Zonder de verlenging zou het hulpverleningstraject wellicht opnieuw moeten worden opgestart. Op de zitting bij de Afdeling is uiteengezet dat een dergelijke onderbreking vaak met veel moeilijkheden gepaard gaat, zoals lange wachtlijsten voor de betrokkenen. Bovendien was door de verlenging van het huisverbod veilig contact mogelijk tussen [appellant] en de kinderen. De gedragsaanwijzing bevat immers geen contactverbod ten aanzien van de kinderen, waardoor veiligheidsafspraken over en begeleid contact met de kinderen zonder het verlengingsbesluit niet verzekerd waren. De verlenging was daarom noodzakelijk om zowel de hulpverlening als de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De nadelige gevolgen van de verlenging van het huisverbod voor [appellant] zijn niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
5.5.    Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het recht op respect voor het familie- en gezinsleven toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor, onder meer, de voorkoming van strafbare feiten of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de verlenging noodzakelijk was om de hulpverlening te waarborgen en veiligheidsafspraken ten aanzien van de kinderen te verzekeren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:221, r.o. 6). Daarom is geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM.
5.6.    De conclusie is dat de burgemeester gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen.
Het betoog faalt.
6.       Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 september 2021 alsnog ongegrond verklaren.
Proceskosten
7.       De burgemeester moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2021 in zaak nrs. C/10/626198 en C/10/626161;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     veroordeelt de burgemeester van Dordrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
640-1013