ECLI:NL:RBOBR:2018:4737

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
18_1264
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vuurwapenverlof en de juridische implicaties van de Wet wapens en munitie

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 2 oktober 2018, wordt de weigering van een vuurwapenverlof aan eiser beoordeeld. Eiser, lid van een schietvereniging, had een aanvraag ingediend voor het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer van het merk Accuracy, met een wisselloop van het kaliber .338 Lapua. De korpschef van de Nationale Politie had de aanvraag afgewezen op basis van de Wet wapens en munitie (Wwm), specifiek artikel 7, eerste lid, en artikel 28, tweede lid, onder b. De rechtbank oordeelt dat de artikelen 43, vijfde lid, en 43a van de Regeling wapens en munitie (Rwm) onverbindend zijn, omdat deze bepalingen de bevoegdheid van de minister overschrijden door het kaliber waarmee geschoten mag worden, over te laten aan de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA). De rechtbank stelt dat het kaliber een wezenlijk onderdeel is van het wapenverlof en dat een dergelijke bepaling een wettelijke basis moet hebben. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1264

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Faasse).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) eisers aanvraag om een vuurwapen met bijbehorende munitie en wissellopen bij te schrijven op zijn wapenverlof afgewezen op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Bij besluit van 24 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit vernietigd en de aanvraag afgewezen op grond van artikel 28, tweede lid en onder b, van de Wwm.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het juridisch kader dat van belang is voor deze uitspraak is opgenomen in de bijlage.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser is lid van [naam vereniging] .
1.2
De [naam vereniging] is gecertificeerd door en aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA).
1.3
De KNSA is een vereniging die de belangen behartigt van de aangesloten schietsportverenigingen en officieel als gesprekspartner is erkend bij diverse overheden en ministeries waaronder het ministerie van Justitie en Veiligheid.
1.4
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het voorhanden hebben van een
vuurwapen van categorie III als bedoeld in de Wwm. De aanvraag betreft een enkelloops kogelgeweer van het merk Accuracy, type AXMC. Het wapen kan door vervanging van de loop en de grendel van kaliber wisselen. De aanvraag betreft mede een wisselloop .338 Lapua met een kaliber van 8.58 millimeter.
1.5
Voor de feiten verwijst de rechtbank verder naar het procesverloop.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de aanvraag moet worden afgewezen op grond van artikel 26, vierde lid, onder b, en artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wwm, gelezen in samenhang met artikel 43, vijfde lid, van de Regeling wapens en munitie (Rwm). Genoemde bepalingen zien volgens verweerder op het waarborgen van de openbare orde en de veiligheid bij het beoefenen van de schietsport. Schietsportdisciplines zijn vastgesteld om te waarborgen dat wapens en schietterrein geschikt zijn om op veilige wijze de schietsport te beoefenen. De vereiste vaardigheid kan slechts worden verkregen indien een erkende of gereglementeerde tak van schietsport wordt beoefend. De door eiser gewenste schietsportdisciplines, te weten Silhouet, Benchcrest en Groot Kaliber geweer, kunnen zoals blijkt uit de voor de schietsportdisciplines vastgestelde reglementen, in Nederland niet worden beoefend met een kaliber groter dan 8 mm. Het gevraagde verlof wordt geweigerd omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij geen gevaar voor de openbare orde of veiligheid kan vormen.
De beroepsgrond
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een restrictie die door de KNSA is gesteld, te weten dat geen schietsportdisciplines mogen worden beoefend met een kaliber groter dan
8 mm. Die restrictie staat echter niet in de Wwm, de Rwm of de Circulaire Wapens en munitie 2016 (de Circulaire). Daarmee heeft verweerder de afweging of eiser voldoet aan de voorwaarde van artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wwm feitelijk overgelaten aan de KNSA. Dit is niet toegestaan. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2080) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Op de zitting heeft eiser zijn standpunt aangevuld met de opmerking dat ook als genoemde uitspraak niet van toepassing is, dit argument van eiser onverkort geldt, omdat de KNSA en niet verweerder het kaliber bepaalt. Desgevraagd heeft eiser aangegeven dat dit op gespannen voet staat met legaliteitsbeginsel. Tot slot heeft eiser op zitting zijn standpunt nog aangevuld met de stelling dat in het noorden van Nederland aan anderen wel verlof wordt verleend voor een wapen als waarvoor eiser verlof heeft aangevraagd.
De beoordeling
4. In beroep is het geschil beperkt tot de vraag of het verlof voor de .338 Lapua wisselloop met het kaliber van 8.58 millimeter terecht is geweigerd.
5.1
Ten aanzien van de stelling van eiser dat de aanvraag niet mag worden afgewezen op grond van een door de KNSA gestelde restrictie ten aanzien van de schietsportdiscipline overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 26, eerste lid, van de Wwm formuleert als hoofdregel dat het verboden is een wapen of munitie van categorie II en III voorhanden te hebben. Artikel 26, tweede lid, van de Wwm maakt een uitzondering op de regel voor de persoon die houder is van een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wwm. Artikel 26, vierde lid, onder b, van de Wwm biedt vervolgens aan de minister de mogelijkheid regels vast te stellen over ‘de vereiste kennis op het terrein van wapens’ waaraan genoemd persoon moet voldoen. Gelet op deze bepaling mag de minister naar het oordeel van de rechtbank wel bepalen dat een sportschutter lid is van een schietvereniging, maar biedt dit artikellid niet de ruimte om het kaliber waarmee een sportschutter mag schieten geheel over te laten aan de overkoepelende vereniging waarbij de betreffende schietsportvereniging is aangesloten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het kaliber waarmee geschoten mag worden, mede bepalend is voor de gevaarzetting. Het gaat in die zin om een wezenlijk onderdeel van het wapenverlof dat een uitzondering vormt op de hoofdregel dat het verboden is een wapen in de zin van categorie III voorhanden te hebben. Een dergelijke bepaling dient een uitdrukkelijke basis in de formele wet te vinden en de rechtbank acht daarom een ruime uitleg van de ministeriële bevoegdheid regels te stellen over ‘de vereiste kennis op het terrein van wapens’ niet op zijn plaats. In de artikelen 43, vijfde lid, en artikel 43a van de Rwm is de mogelijkheid van het verlenen van een verlof gekoppeld aan de erkende of gereglementeerde schietsportdisciplines die binnen het verband van de schietsportvereniging kunnen worden uitgeoefend. Welke schietsportdisciplines dat zijn, staat niet in de wettelijke regels, maar wordt bepaald door de KNSA. Aldus wordt, zoals door verweerder ter zitting bevestigd, het kaliber waarvoor aan de sportschutter verlof verleend kan worden aan de KNSA of soortgelijke privaatrechtelijke organisaties overgelaten. Dit acht de rechtbank om de reden hiervoor uiteen gezet in strijd met artikel 26, vierde lid, van de Wwm. In dit opzicht heeft de minister zijn door artikel 26, vierde lid, van de Wwm gegeven bevoegdheid regels vast te stellen, overschreden. In zoverre zijn die artikelen 43, vijfde lid, en 43a van de Rwm daarom onverbindend.
5.2
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wwm zal een gevraagd wapenverlof worden geweigerd indien de aanvrager een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen. Het artikel biedt niet de mogelijkheid tot nadere regelstelling door de minister. In zoverre verweerder betoogt dat de norm ‘gevaar voor de openbare orde en veiligheid’ de ruimte biedt om bij de Circulaire te bepalen dat het aan de KNSA of soortgelijke organisatie wordt overgelaten te bepalen met welk kaliber geschoten mag worden, volgt de rechtbank dat standpunt niet. Een dergelijke invulling van dit open begrip vereist, nu het kaliber waarmee geschoten mag worden een wezenlijk onderdeel is van het wapenverlof, een wettelijke grondslag. De rechtbank verwijst naar wat zij daarover hiervoor heeft opgemerkt.
5.3
Nu artikel 43, vijfde lid, en artikel 43a van het Rwm en de Circulaire geen ruimte bieden voor een door de KNSA te stellen restrictie aan het kaliber waarmee door een sportschutter geschoten mag worden, slaagt de beroepsgrond.
5.4
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog nog gewezen op de onder overweging 3 genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013. Die uitspraak ziet op het "redelijk belang" als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm. In dat opzicht is die uitspraak, zoals verweerder stelt, niet vergelijkbaar met onderhavig geschil. Dit kan echter, evenmin als het feit dat na de uitspraak van de Afdeling de regelgeving is gewijzigd, geen afbreuk doen aan hetgeen de rechtbank hiervoor over artikel 26 en 28 van de Wwm heeft overwogen.
6. Eisers pas tijdens de zitting ingenomen stelling dat aan anderen in Noord Nederland wel verlof is verleend volgt de rechtbank niet, omdat eiser zijn stelling niet met concrete gevallen heeft onderbouwd.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank ziet af van het toepassen van een bestuurlijke lus, om partijen de mogelijkheid te bieden direct hoger beroep in te stellen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,– te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1002–, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, en mr. N. Flikkenschild en mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet wapens en munitie

Artikel 26:
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of
b. een jachtakte als bedoeld in de Wet natuurbescherming, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.
3. (…).
4. Onze Minister kan ten aanzien van de personen bedoeld in het tweede lid regels vaststellen met betrekking tot:
a. de medische geschiktheid en vaardigheid in het omgaan met wapens;
b. de vereiste kennis op het terrein van wapens; en
c. het aantal wapens dat zij ten hoogste voorhanden mogen hebben.
Artikel 28:
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.

Regeling wapens en munitie

Artikel 43, vijfde lid:
Een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, ten behoeve van de schietsport wordt alleen verleend voor de wapens en munitie waarmee de sportschutter binnen het verband van zijn schietvereniging, welke voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 43a, een schietsportdiscipline beoefent.
Artikel 43a:
1. Een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, kan worden verleend aan een schietvereniging, die door een door de Minister aangewezen organisatie is gecertificeerd.
2. Er kan alleen een verlof worden verleend voor de wapens en munitie die zijn toegelaten bij een erkende of gereglementeerde schietsportdiscipline, welke binnen het verband van de aanvragende schietvereniging worden beoefend.

Circulaire Wapens en Munitie 2016

Wettelijk kader schietsport (…)
Wanneer een schietvereniging of een individueel persoon een verlofaanvraag doet in het kader van het beoefenen van de schietsport, is bovenstaande wettelijke kader van belang. Binnen dit kader wordt afgewogen of iemand in aanmerking komt voor een verlof. Hieronder wordt uiteengezet hoe aan dit kader in de praktijk invulling dient te worden gegeven.
(…)
Geen gevaar voor zichzelf, openbare orde en veiligheid
Gelet op de grote gevaarzetting van vuurwapens is er een noodzaak het voorhanden daarvan streng te reguleren. Daarom kan er alleen sprake zijn van het legaal beoefenen van de schietsport, wanneer iemand dit in Nederland op een veilige en gecontroleerde wijze doet. Hiervoor moet sprake zijn van een zogenoemd redelijk belang om wapens en munitie voorhanden te hebben. Dit is verder uitgewerkt onder het kopje redelijk belang en onder het kopje erkende en gereglementeerde takken van schietsport.
(…)
Schietvereniging
Onder een schietvereniging, wordt verstaan de vereniging die blijkens de in een notariële akte opgenomen statuten tot doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen de schietsport te beoefenen (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWM). Een schietsportvereniging of een vereniging aangesloten bij de KNTS kan een verenigingsverlof krijgen indien zij hierbij een redelijk belang heeft en zij met dit verlof geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid vormt. Voor verenigingen die in aanmerking wensen te komen voor een zogenaamd verenigingsverlof, geldt dat zij door de KNSA of KNTS gecertificeerd dienen te worden en dat binnen die vereniging de schietsport wordt beoefend overeenkomstig een door de KNSA erkende of gereglementeerde tak van schietsport.