201406068/1/A3.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2014 in zaak nr. 13/5293 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft de korpschef van de nationale politie het aan [appellant] verleende verlof tot het voorhanden hebben van twee dubbelloops hagelgeweren met kaliber 12 ingetrokken.
Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R van den Boom, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door J.M. Leijssen en J.G.M. de Weijer, beiden werkzaam bij de politie, gehoord.
Overwegingen
1. In een aanvullend verweerschrift van 23 oktober 2014 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat het belang van [appellant] bij het hoger beroep is vervallen, nu [appellant] de twee dubbelloops hagelgeweren waarvan het verlof is ingetrokken op 1 augustus 2014 heeft verkocht.
1.1. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het administratief beroep. Reeds daarmee is het belang bij het hoger beroep gegeven.
2. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
Ingevolge het tweede lid wordt een verlof verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
Ingevolge het derde lid wordt het belang met het oog waarop het verlof is verleend in het verlof omschreven.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, volgt de korpschef bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.
De Circulaire Wapens en Munitie 2013 (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van aanwijzingen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wwm.
Volgens onderdeel B, paragraaf 2.4.1, onder a, aanhef en onder 4, kan een redelijk belang bij een privéverlof in het kader van de schietsport slechts bestaan indien de sportschutter kan aantonen dat hij of zij in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen, die binnen het verband van de schietvereniging waarvan hij lid is, kan worden beoefend.
Ingevolge artikel 44 van het reglement schieten van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden (hierna: de NBFS) mag er alleen worden geschoten met enkelschots kogelgeweren .22 LR.
3. [appellant] staat bij de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (hierna: KNSA) geregistreerd als lid van de vereniging Brabantse Gildeschutters. Hij is lid bij het gilde Sint Jan Baptist Oerle te Veldhoven. De vereniging is aangesloten bij de NBFS. [appellant] gebruikte de hagelgeweren bij het koningsschieten. De KNSA heeft het traditioneel schieten in schuttersgilden erkend, zoals gereglementeerd door de NBFS. Naar aanleiding van een controle op 30 oktober 2012 heeft de politie de hagelgeweren in bewaring genomen.
Aan het in beroep door de staatssecretaris gehandhaafde besluit van 20 maart 2013 heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat het redelijk belang dat verlening van een verlof tot het voorhanden hebben van de twee dubbelloops hagelgeweren vordert, is vervallen, omdat [appellant] niet kan aantonen dat hij in wedstrijdverband een door de KNSA erkende tak van schietsport zal beoefenen. De korpschef heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het reglement van de NBFS volgt dat slechts mag worden geschoten met enkelschots kogelgeweren. [appellant] gebruikt dus wapens die door de KNSA niet zijn toegelaten in de betrokken discipline, aldus de korpschef.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid aan het besluit van 9 oktober 2013 ten grondslag heeft kunnen leggen dat de schietsport slechts serieus wordt beoefend indien er vuurwapens worden gebruikt die in KNSA-verband zijn toegelaten in de betrokken discipline. Dit gaat volgens de rechtbank een redelijke uitleg van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, niet te buiten. Het houden van toezicht wordt hiermee volgens de rechtbank evenmin overgelaten aan de KNSA. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de staatssecretaris het verlof mocht intrekken.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat slechts een redelijk belang aanwezig is indien wapens worden gebruikt die door de KNSA zijn toegelaten in de betrokken discipline. Daartoe voert [appellant] aan dat dit vereiste artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, gelet op de tekst en historie van de bepaling, te buiten gaat. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 in zaak nr. 201211039/1/A3. Het toezicht wordt volgens [appellant] aldus uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon.
5.1. Een verlof als bedoeld in artikel 28 van de Wwm vormt een uitzondering op het algemene verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling wordt een verlof verleend, indien een redelijk belang dat vordert, de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen en de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging. Ter invulling van deze normen heeft de minister in de Circulaire beleidsregels geformuleerd. Volgens de Circulaire voert de staatssecretaris het beleid dat alleen dan van een redelijk belang dat verlening van een verlof vordert, wordt gesproken indien de sportschutter kan aantonen dat hij of zij in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen. Aldus wordt het gebruik van vuurwapens gereguleerd aan de hand van de reglementen en besluiten van een privaatrechtelijke rechtspersoon, de KNSA. Deze reglementen en besluiten zien onder meer op de wijze van bewaren van vuurwapens, het toezicht op schietoefeningen en regels voor het beoefenen van de verschillende soorten schietsporten.
5.2. Op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm wordt een verlof slechts verleend wanneer een redelijk belang dit vordert. Dit criterium laat aan de overheid een grote speelruimte toe. Niet gauw zal worden aangenomen dat een redelijk belang het vordert dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft; zelfverdediging zal slechts in uitzonderingsgevallen als redelijk belang worden erkend. Serieuze beoefening van de schietsport kan echter wel een redelijk belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 34 en 35).
5.3. Het criterium van een redelijk belang bij het voorhanden hebben van wapens en munitie ziet derhalve op het specifieke doel dat daarmee wordt beoogd. In het geval van [appellant] is dat belang gelegen in het serieus beoefenen van de schietsport. Het in de Circulaire gestelde vereiste dat zich slechts een redelijk belang in de zin van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm voordoet indien de sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen, gaat dit criterium gezien de tekst en historie van deze bepaling te buiten. Dat geldt te meer, nu door middel van dit vereiste de publiekrechtelijke bevoegdheid van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlening van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon die op basis van het in de Circulaire gestelde vereiste via reglementering en erkenning van schietdisciplines bepaalt of een sportschutter aan de vereisten voor het verlenen van een verlof voldoet.
5.4. Gezien het voorgaande gaat het in de Circulaire ter invulling van het in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm gestelde criterium van ‘een redelijk belang’ gestelde vereiste om als sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport te beoefenen, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten. De Circulaire kan in zoverre niet als wetsinterpreterende beleidsregel worden aangemerkt en het niet voldoen aan het vereiste kan derhalve geen grond vormen voor de conclusie dat niet is voldaan aan het criterium van een redelijk belang. De Afdeling sluit hiermee aan bij haar uitspraken van 20 november 2013 in zaak nr. 201207897/1/A3 en 24 december 2013 in zaak nr. 201211039/1/A3.
5.5. De staatssecretaris kon, gelet op het voorgaande, niet aan de intrekking van het verlof van [appellant] ten grondslag leggen dat zijn redelijk belang bij het voorhanden hebben van wapens en munitie is vervallen, enkel omdat hij niet in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2013 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Teneinde te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 9 oktober 2013 in stand kunnen worden gelaten, wordt als volgt overwogen.
6.1. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wwm noemt als doel van de wet het aan banden leggen van het bezit, het gebruik en de handel van wapens en munitie. Daarmee wordt op de eerste plaats de bescherming van de veiligheid van burger en staat nagestreefd (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 19 en 20).
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, zoals onder 5.2. weergegeven, komt de overheid grote speelruimte toe bij de invulling van het criterium van ‘een redelijk belang’.
6.2. In het verweerschrift in hoger beroep en ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat geen redelijk belang bestaat om wapens voorhanden te hebben die bij het gebruik zoals door de aanvrager van het verlof beoogd een risico voor de veiligheid opleveren. [appellant] beoogt een redelijk belang te ontlenen aan serieuze beoefening van de schietsport. De Afdeling acht het standpunt van de staatssecretaris, dat slechts een redelijk belang aan serieuze beoefening van de schietsport kan worden ontleend indien het gebruik ten behoeve van schietsport zoals door de aanvrager van het verlof beoogd met het wapen waarvoor het verlof wordt gevraagd geen risico voor de veiligheid oplevert, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de Wwm, niet onredelijk.
6.3. In het verweerschrift in hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat koningsschieten met een hagelgeweer een risico voor de veiligheid oplevert. Daarbij heeft hij erop gewezen dat bij het herladen de twee dubbelloops hagelgeweren waarvan het verlof is ingetrokken van de oplegsteun, het affuit, moeten worden gehaald en open worden geknikt. Hierbij kan het wapen, indien het heeft geweigerd, alsnog afgaan door een lichte stoot of val, omdat een veiligheidssysteem ontbreekt, aldus de staatssecretaris. De korpschef heeft voorts ter zitting van de Afdeling verklaard dat kleiduivenschieten zich onderscheidt van koningsschieten, omdat het laden van het geweer op een andere manier gebeurt, bij kleiduivenschieten geen publiek aanwezig is, het geweer niet op een affuit ligt en de schutter steeds in beweging is. De enkele stelling van [appellant], dat kleiduivenschieten vergelijkbaar is met koningsschieten, is onvoldoende om het voorgaande te weerleggen. Dat het publiek zich op een vaste afstand achter een hek buiten het schootsveld bevindt, zoals [appellant] heeft aangevoerd, maakt niet dat koningsschieten met een hagelgeweer geen veiligheidsrisico met zich brengt, nu bij het herladen, indien het geweer van het affuit wordt gehaald en open wordt geknikt, het risico bestaat op een ongeluk waarbij de schutter of het publiek wordt geraakt.
6.4. Gelet op het voorgaande mocht de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat het koningsschieten met een dubbelloops hagelgeweer een risico voor de veiligheid oplevert. Daarom kon de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het redelijk belang, zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, van [appellant] bij het verlof tot het voorhanden hebben van de twee dubbelloops hagelgeweren is vervallen.
7. [appellant] heeft op de hoorzitting van het administratief beroep verklaard dat het niet onmogelijk is om het koningsschieten met schutterijbuksen uit te voeren. De traditie behoeft dus niet te worden beëindigd. De staatssecretaris heeft mede gelet hierop in redelijkheid het aan [appellant] verleende verlof tot het voorhanden hebben van twee dubbelloops hagelgeweren kunnen intrekken.
8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 9 oktober 2013 van de staatssecretaris in stand te laten.
9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2014 in zaak nr. 13/5293;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 oktober 2013, kenmerk WBM 1610;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het administratieve beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2021,28 (zegge: tweeduizend eenentwintig euro en achtentwintig cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
280-819.