Overwegingen
1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1974.
2. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een rechtsgeldig terugkeerbesluit omdat de wijze van bekendmaking niet juist is. Het terugkeerbesluit is aangetekend verzonden naar de penitentiaire inrichting Vught (hierna: PI) waar eiser verbleef. Eiser verbleef in het penitentiair psychiatrisch centrum (hierna: PPC) vanwege psychische klachten. Gelet op de afdeling waar eiser verbleef, is deze wijze van toezending van het besluit niet voldoende en is er sprake van een onrechtmatig terugkeerbesluit. Daarnaast heeft verweerder in het terugkeerbesluit ten onrechte niet getoetst aan de stand-still bepaling vanwege zijn Turkse nationaliteit en heeft verweerder miskend dat tegen het terugkeerbesluit recent een bezwaarprocedure aanhangig is gemaakt.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingblijkt dat de bewaringsrechter zich niet mag uitlaten over de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit. De bewaringsrechter moet wel controleren of voorafgaand aan, dan wel gelijktijdig met, de maatregel van bewaring een terugkeerbesluit is opgelegd. Er moet een besluit zijn dat als terugkeerbesluit is aan te merken en waarop de bewaring kan worden gebaseerd. Deze toets komt erop neer dat de bewaringsrechter controleert of het besluit voldoet aan de specifieke vereisten die aan een terugkeerbesluit worden gesteld. Vereist is dat wordt vastgesteld dat het verblijf van de vreemdeling onrechtmatig is of onrechtmatig wordt verklaard, dat er een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld en dat daarbij een land of landen van terugkeer worden vermeld. De bewaringsrechter moet daarnaast toetsen of een terugkeerbesluit voldoet aan de algemene vereisten van een besluit, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit voldoet aan de hiervoor genoemde eisen. Het terugkeerbesluit van 12 november 2024 bevindt zich in het dossier. Hierin staat vermeld dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken en dat hij verplicht is terug te keren naar Turkije. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat het terugkeerbesluit op onjuiste inhoudelijke gronden zou zijn genomen, wordt overwogen dat deze beroepsgrond gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 3 niet ter beoordeling van de bewaringsrechter is. De beroepsgrond over het niet op juiste wijze uitreiken van het terugkeerbesluit wordt niet gevolgd. Uit de toelichting in de maatregel van bewaring en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat de beschikking met daarin opgenomen het terugkeerbesluit op juiste wijze aan eiser is uitgereikt middels aangetekende verzending aan de PI, waar eiser op dat moment verbleef. Eiser heeft ook verklaard dat hij de beschikking heeft ontvangen en gedeeltelijk heeft gelezen.Daarnaast is het inreisverbod gepubliceerd in de Staatscourant van 18 november 2024 (nr. 38013). Hiermee heeft verweerder op juiste wijze de beschikking en het daarin opgenomen terugkeerbesluit bekendgemaakt. Dat dit niet rechtmatig zou zijn in verband met de medische omstandigheden van eiser wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat eiser in een PPC verbleef is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat eiser in het proces-verbaal van gehoor (M110) heeft verklaard dat hij, nadat hij de beschikking had ontvangen, contact heeft proberen te leggen met het consulaat omdat hij zelf wilde teruggaan. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser wel degelijk de strekking van de beschikking en dus ook het terugkeerbesluit heeft begrepen.
Voortraject en inspanningsverplichting verweerder bij strafrechtelijke detentie
5. Eiser voert aan dat aan hem geen proces-verbaal van ophouding is uitgereikt. Ook heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om de maatregel van bewaring zo kort mogelijk te laten duren nu eiser al langere tijd in detentie zat. Dit maakt ook de maatregel van bewaring onrechtmatig.
6. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder op 12 november 2024 het besluit heeft genomen waarbij de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken en een terugkeerbesluit is opgelegd. Op dat moment verbleef eiser pas onrechtmatig in Nederland en pas sindsdien rust er op verweerder een inspanningsverplichting om voortvarend te werken aan de uitzetting. Verweerder heeft op 18 november 2024 een M122 verstrekt aan eiser waaruit blijkt dat hij na zijn strafrechtelijke detentie zal worden overgenomen door de vreemdelingenpolitie. Vervolgens heeft verweerder tijdens de detentie van eiser vertrekgesprekken gehouden op 28 november 2024 en 5 december 2024 en is eiser op 20 december 2024 gehoord over de op te leggen maatregel van bewaring. Aansluitend aan de strafrechtelijke invrijheidstelling op 21 december 2024 om 09:00 uur is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd door verweerder, op 21 december 2024 om 09:00 uur. Dit verklaart waarom er geen proces-verbaal van ophouding (M105) zich in het dossier bevindt. Eiser is meteen na zijn invrijheidsstelling in vreemdelingrechtelijke bewaring gesteld. Voornoemde handelswijze van verweerder laat zien dat er voldoende inspanningen zijn verricht door verweerder en de inbewaringstelling met voortvarendheid ter hand is genomen. Van enig gebrek in het voortraject is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Toestemming Openbaar Ministerie
7. Eiser stelt dat niet is gebleken dat er toestemming is gevraagd aan het Openbaar Ministerie voor de uitzetting van eiser. Dit is wel vereist, vanwege zijn strafrechtelijke documentatie.
8. Uit de justitiële documentatie van 23 december 2024 blijkt dat er geen lopende strafzaken aanhangig zijn, zodat verweerder niet gehouden was om in dit stadium toestemming te vragen aan het Openbaar Ministerie. Verweerder heeft aangegeven dat op het moment dat er een concrete datum is waarop eiser zal worden uitgezet alsnog gevraagd kan/zal worden aan het Openbaar Ministerie of toestemming wordt verleend voor de uitzetting. Dit acht de rechtbank voldoende.
De maatregel van bewaring
9. Eiser voert aan dat hij niet zorgvuldig is gehoord omtrent zijn medische omstandigheden. Verder is niet gebleken dat aan hem de informatiefolder is uitgereikt. Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan zijn informatieplicht.
10. De beroepsgrond dat eiser niet zorgvuldig zou zijn gehoord over zijn medische omstandigheden wordt niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van gehoor, M110, blijkt dat eiser is gevraagd naar zijn gezondheid en zijn medische situatie. Eiser heeft hierop geantwoord dat zijn gezondheid goed was, hij geen medische klachten heeft en geen geestelijke/psychische problemen. De gemachtigde van eiser heeft het medisch journaal van eiser van het DTC overgelegd, maar heeft geen nadere duiding gegeven aan dit journaal en hoe hieruit zou blijken dat eiser niet zorgvuldig is gehoord. Ook de omstandigheid dat eiser op een PPC heeft verbleven tijdens zijn strafrechtelijke detentie leidt niet zonder nadere onderbouwing van eiser tot het oordeel dat er sprake zou zijn geweest van een onzorgvuldig gehoor.
11. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en de maatregel van bewaring blijkt dat de informatiefolder wel aan eiser is uitgereikt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Dat de informatiefolder niet aan het dossier is toegevoegd maakt dit niet anders.
12. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware grondenvermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
13. Eiser heeft zowel de zware als lichte gronden betwist. Ten aanzien van zware grond 3c wordt nogmaals aangevoerd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is. Verder heeft eiser medische problemen die maken dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Zware grond 3c kon daarom niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Verder heeft hij geprobeerd contact op te nemen met het Turkse consulaat om documenten te verkrijgen, maar hij kreeg geen reactie. Gelet hierop kon ook zware grond 3i en lichte grond 4a niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft bovendien jarenlang in detentie gezeten en zijn verblijfplaats was dan ook bekend. Vanwege zijn detentie kon eiser echter niet werken en had dus geen inkomen. De lichte gronden 4c en 4d konden daarom ook niet aan eiser worden tegengeworpen.
14. Zoals eerder geoordeeld gaat de bewaringsrechter uit van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. Verder is niet gebleken en onderbouwd dat eiser dusdanig ernstige medische klachten heeft dat hij niet aan zijn vertrekplicht zou kunnen voldoen. Grond 3c is dan ook feitelijk juist en kon aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft verder geen aantoonbare inspanningen verricht om zijn vertrek mogelijk te maken en hij heeft op meerdere momenten geweigerd in gesprek te gaan met DT&V.Dat eiser eenmalig heeft geprobeerd contact op te nemen met het consulaat kan niet als een voldoende inspanning worden gezien. Uit het voorgaande blijkt dan ook dat hij te kennen heeft gegeven dat hij niet aan zijn vertrekplicht wil voldoen. De enkele verklaring tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij wil meewerken is eveneens onvoldoende om daaruit te concluderen dat hij aan zijn vertrekplicht zal voldoen. Uit dit gesprek blijkt daarnaast ook dat eiser tot dat moment geen concrete stappen heeft ondernomen om terug te keren. Ook zware grond 3i is daarmee feitelijk juist en kon aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen en een risico op onttrekking aan te nemen. De overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
15. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt en dat er geen zicht is op uitzetting binnen redelijke termijn naar Turkije. Verweerder was ervan op de hoogte dat eiser geen documenten had en had daarom al eerder een LP-traject kunnen starten. Verder zal Turkije aan eiser waarschijnlijk geen LP afgeven, gelet op zijn achtergrond.
16. Verweerder heeft vanaf het moment dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef, al tijdens de strafrechtelijke detentie vertrekgesprekken gevoerd met eiser en ook na de ingang van de maatregel is er een vertrekgesprek gevoerd en is contact opgenomen met de Turkse ambassade. Dit is voldoende voortvarend. Verder kan er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat zicht op uitzetting naar Turkije niet ontbreekt. De achtergrond van eiser geeft geen aanleiding voor de conclusie dat de Turkse autoriteiten in het specifieke geval van eiser op voorhand zullen weigeren een LP te verstrekken.
17. Tot slot voert eiser aan dat een lichter middel had moeten worden toegepast. Door zijn medische omstandigheden is het detentiecentrum Rotterdam geen geschikte inrichting zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn.
18. Uit de uitspraak van de Afdelingvan 21 juli 2022volgt dat het Detentiecentrum Rotterdam voldoet aan de vereisten van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Er zijn ook medische voorzieningen in het detentiecentrum aanwezig. Eiser kan dus gedurende de bewaring hulp krijgen in verband met zijn psychische klachten. Mochten de voorzieningen onvoldoende zijn, kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een PPC of gesloten gezondheidsinstelling. Dat dit in het geval van eiser niet kan, is niet onderbouwd. Nu er een risico is op onttrekking en de medische omstandigheden hiertoe ook geen aanleiding geven, heeft verweerder kunnen afzien van het opleggen van een lichter middel.
19. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.