ECLI:NL:RVS:2022:189

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
202106390/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling en rechtsbijstand tijdens gehoor

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 6 september 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had verzocht om rechtsbijstand tijdens zijn gehoor, maar dit vond plaats zonder de aanwezigheid van een advocaat. De vreemdeling stelde dat de staatssecretaris de piketcentrale te laat had ingelicht, waardoor hij geen advocaat had kunnen krijgen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de benodigde wachttijd van twee uur had gerespecteerd, aangezien de melding om 07:52 uur was verzonden en het gehoor om 09:57 uur begon. De vreemdeling betoogde dat de wachttijd pas zou moeten beginnen op het moment dat de advocaat de melding had ontvangen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris voldoende tijd had gegeven voor de piketcentrale om de melding door te geven aan een advocaat, en dat de vreemdeling niet kon worden gevolgd in zijn betoog dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand had gekregen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202106390/1/V3.
Datum uitspraak: 18 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 oktober 2021 in zaak nr. NL21.14917 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 4 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijk inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling is gehoord voordat hij in bewaring is gesteld. De vreemdeling heeft verklaard dat hij een advocaat bij dit gehoor wilde. De staatssecretaris heeft daarom de Centrale Piketafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de piketcentrale) op 6 september 2021 om 07:52 uur ingelicht. Uit een e-mailbericht van 6 september 2021 blijkt dat mr. S. Ben Ahmed de piketmelding heeft geaccepteerd. Het gehoor heeft toch zonder de aanwezigheid van een advocaat plaatsgevonden omdat er twee uren waren verstreken na het inlichten van de piketcentrale en er geen reactie van een advocaat was ontvangen.
2.       Volgens paragraaf A5/6.5 van de Vc 2000 worden de piketcentrale of de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst. Er mag met het gehoor zonder bijzijn van een advocaat worden begonnen indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
3.       De rechtbank heeft onder verwijzing naar dit beleid overwogen dat is voldaan aan de benodigde wachttijd van twee uur nu de staatssecretaris het bericht op 6 september 2021 om 07:52 uur heeft verzonden aan de piketcentrale en het gehoor die dag om 09:57 uur is aangevangen.
Aanvangstijdstip van de wachttijd
4.       In de enige grief klaagt de vreemdeling, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1304 en van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207, dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de termijn van twee uur begint te lopen op het moment dat de staatssecretaris de melding aan de piketcentrale heeft verzonden.
Volgens de vreemdeling brengt een redelijke uitleg van het beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vc 2000 met zich dat de termijn van twee uur pas begint te lopen zodra de dienstdoende of voorkeursadvocaat het bericht van de piketcentrale heeft ontvangen en dat uit het dossier dient te blijken op welk moment de piketcentrale contact heeft opgenomen met de dienstdoende of voorkeursadvocaat. De door de rechtbank voorgestane uitleg betekent dat rechtsbijstand voor vreemdelingen niet is gewaarborgd als de staatssecretaris buiten openingsuren een bericht aan de piketcentrale verzendt. Dan is namelijk niet zeker of dit bericht binnen twee uur wordt doorgezonden aan de dienstdoende of voorkeursadvocaat.
De vreemdeling betoogt dat in zijn zaak niet kan worden vastgesteld of de staatssecretaris twee uur heeft gewacht nadat zijn advocaat de piketmelding heeft ontvangen en dat de rechtbank de staatssecretaris had moeten verzoeken het tijdstip kenbaar te maken waarop de piketcentrale de melding aan de dienstdoende advocaat heeft verzonden.
Nu hij, ondanks zijn verzoek om rechtsbijstand, die bijstand niet heeft gekregen, is sprake van schending van artikel 100, eerste lid, van de Vw 2000 en is hij alleen daarom al in zijn belangen geschaad, aldus de vreemdeling.
4.1.    De staatssecretaris heeft in zijn nader verstrekte inlichtingen uitgelegd hoe hij omgaat met piketmeldingen. Volgens hem wordt in geval een vreemdeling meldt in aanwezigheid van een advocaat te willen worden gehoord, per e-mail een melding aan de piketcentrale verzonden. Een piketmelding die vóór 20:00 uur door de piketcentrale wordt ontvangen, wordt nog diezelfde dag uitgezet bij een advocaat. Meldingen die tussen 20:00 en 07:00 uur bij de piketcentrale binnenkomen, als deze is gesloten, worden de volgende ochtend om 7:00 uur verzonden aan de piketadvocaat van die dag, aldus de staatssecretaris.
4.2.    De vreemdeling heeft in zijn reactie hierop gesteld dat de staatssecretaris de Afdeling niet volledig dan wel onzorgvuldig heeft geïnformeerd. Volgens de vreemdeling gaat de staatssecretaris eraan voorbij dat het praktisch onmogelijk is dat doorzending van de piketmelding op het gelijke tijdstip van ontvangst ervan plaatsvindt omdat door de piketcentrale verschillende handelingen verricht moeten worden voordat de melding aan de advocaat kan worden doorgezonden. Zo wordt door de piketcentrale eerst contact gezocht met de dienstdoende of voorkeursadvocaat voordat de centrale de piketmelding doorstuurt. Verder spelen bij de doorzending niet alleen het aantal meldingen aan de piketcentrale op dat moment een rol maar ook de personele bezetting op de piketcentrale om de meldingen te kunnen verwerken. Hiermee kan nogal veel tijd gemoeid zijn. Eerst na ontvangst en bestudering van de piketmelding kan de advocaat afspraken met de staatssecretaris maken over het verlenen van rechtsbijstand bij het gehoor. Al deze handelingen brengen met zich dat er meer dan een uur van de twee uur verloren gaat zodat het in praktische zin voor de advocaat ook nauwelijks mogelijk is om nog tijdig bij het gehoor aanwezig te zijn.
Verder stelt de vreemdeling dat, gelet op zijn betoog dat de wachttijd van twee uur aanvangt op het moment dat zijn advocaat de piketmelding heeft ontvangen, de staatssecretaris heeft verzuimd bij de piketcentrale navraag te doen op welk tijdstip de piketmelding in zijn zaak aan zijn advocaat is "uitgemeld".
5.       De Afdeling acht zich, gelet op na te melden, voldoende geïnformeerd door de staatssecretaris.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1374) vangt de wachttijd van twee uur, als bedoeld in paragraaf A5/6.5, aan zodra de staatsecretaris de piketmelding naar de piketcentrale heeft verzonden. Twee uur is voldoende voor de piketcentrale om het bericht door te zetten aan de advocaat en voor de advocaat om zich te melden. Ook de omstandigheid dat een piketmelding buiten openingstijden van de piketcentrale kan worden gedaan, betekent niet dat de wachttijd pas zou moeten aanvangen op het moment dat de advocaat de melding heeft ontvangen. De onder 4.1 weergegeven vaste gedragslijn van de staatssecretaris betekent namelijk dat als de piketmelding buiten openingstijden wordt verzonden aan de piketcentrale, altijd pas vanaf 9:00 uur met het gehoor van een vreemdeling mag worden begonnen, zodat er ook in dit geval altijd twee uur is voor de piketcentrale om het bericht door te zetten en de advocaat om zich te melden.
Anders dan de vreemdeling betoogt, volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1304, en van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207, ook niet dat die termijn eerst aanvangt op het moment dat de dienstdoende of voorkeursadvocaat de melding van de piketcentrale heeft ontvangen.
Dat, naar de vreemdeling stelt, het lang kan duren voordat de piketcentrale de piketmelding doorstuurt naar de dienstdoende of voorkeursadvocaat zodat de advocaat daardoor in tijdnood kan komen, betekent ook niet dat de wachttijd van twee uur moet aanvangen op het moment dat de advocaat de piketmelding heeft ontvangen. In dat geval is van belang dat het, zoals de Afdeling in de eerder vermelde uitspraak van 3 juni 2020 heeft overwogen, op de weg van de advocaat ligt om na ontvangst van de piketmelding contact op te nemen met de staatssecretaris om hem de situatie rond de late doorzending van de piketmelding uit te leggen en vervolgens een afspraak te maken om alsnog bij het gehoor aanwezig te zijn. Indien de tijd daarvoor dusdanig kort is dat dit in redelijkheid niet meer van de advocaat kan worden verlangd, komt de handelwijze van de piketcentrale voor risico van de staatssecretaris. In dat geval moet de rechter beoordelen of de met de inbewaringstelling gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Toepassing op dit geval
6.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris de piketmelding op 6 september 2021 om 07:52 uur heeft verzonden aan de piketcentrale en dat het gehoor die dag om 09:57 uur is aangevangen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris de benodigde wachttijd van twee uur in acht heeft genomen.
Hoewel uit het e-mailbericht van 6 september 2021 (8:09:52 AM) blijkt dat mr. S. Ben Ahmed de melding heeft geaccepteerd, blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat zij niet bij het gehoor aanwezig was en dat zij ook niets van zich heeft laten horen. Dit komt voor risico van de vreemdeling. De vreemdeling kan dan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand tijdens zijn gehoor had.
De grief faalt.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022
395