ECLI:NL:RVS:2020:1304

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
202001685/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en de rol van de piketcentrale

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling was op 14 februari 2020 in bewaring genomen, waarna zij op 3 maart 2020 een beroep instelde tegen deze beslissing bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 3 juni 2020 geoordeeld over de gang van zaken rondom de piketmelding. De vreemdeling had verklaard dat zij een advocaat bij het gehoor wilde, maar het gehoor vond plaats zonder de aanwezigheid van een advocaat omdat de piketcentrale pas na twee uur had gereageerd op de melding. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris niet verweten kon worden dat de piketcentrale te laat reageerde, maar de vreemdeling betwistte dit.

De Raad van State oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de late toezending van de piketmelding niet volledig bij de staatssecretaris kan worden gelegd, omdat hij gebruik maakt van de diensten van de piketcentrale. Desondanks werd het hoger beroep ongegrond verklaard, omdat de gemachtigde van de vreemdeling na ontvangst van de piketmelding geen contact heeft opgenomen met de staatssecretaris om te verzoeken om te wachten met het gehoor. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van schending van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202001685/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 maart 2020 in zaak nr. NL20.4141 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 3 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.    Voordat de vreemdeling in bewaring is gesteld, is zij gehoord. De vreemdeling heeft toen verklaard dat zij een advocaat bij dit gehoor wilde. De staatssecretaris heeft vervolgens de Centrale Piketafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de piketcentrale) om 9:21 uur ingelicht. Het gehoor heeft zonder de aanwezigheid van een advocaat plaatsgevonden omdat er twee uren waren verstreken na het inlichten van de piketcentrale en er geen reactie van een advocaat was ontvangen.
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de staatssecretaris in overeenstemming met zijn beleid, waarvan de vreemdeling de redelijkheid niet heeft betwist, na de piketmelding twee uren heeft gewacht met de aanvang van het gehoor. Dat de piketcentrale de piketmelding pas om 10:31 uur heeft doorgestuurd naar de gemachtigde van de vreemdeling, kan volgens de rechtbank de staatssecretaris niet worden verweten. De piketcentrale is immers geen onderdeel van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: de AVIM) en de gemachtigde van de vreemdeling heeft nadat zij de piketmelding ontving ook geen contact opgenomen met de staatssecretaris om dit onder zijn aandacht te brengen en om hem te melden dat met het gehoor gewacht moest worden omdat zij bij het gehoor aanwezig wilde zijn.
Verantwoordelijkheid piketmelding
3.    De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verantwoordelijkheid voor de late toezending van de piketmelding door de piketcentrale aan de gemachtigde niet bij de staatssecretaris kan worden gelegd. Deze klacht is terecht. Weliswaar is, zoals de rechtbank heeft overwogen, de piketcentrale geen onderdeel van de AVIM maar nu de staatssecretaris tijdens kantooruren gebruik maakt van de diensten van de piketcentrale, komt de handelwijze van de piketcentrale voor zijn risico. Hoewel de klacht dus terecht is voorgedragen, leidt de grief, gelet op het volgende, niet tot het door de vreemdeling beoogde resultaat.
4.    De twee uur wachttijd die de staatssecretaris in zijn beleid heeft opgenomen, is er onder meer voor bedoeld dat de piketcentrale de piketmelding doorstuurt en om, zoals de vreemdeling terecht betoogt, de dienstdoende advocaat binnen een redelijke termijn in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de staatssecretaris om een afspraak te maken om bij het gehoor van een vreemdeling aanwezig te zijn. Nu de gemachtigde van de vreemdeling, na ontvangst van de piketmelding, nog 50 minuten de tijd had voordat met het gehoor kon worden begonnen, valt in het licht van het beleid niet in te zien waarom zij geen contact heeft kunnen opnemen met de staatssecretaris om hem de situatie rond de late doorzending van de piketmelding uit te leggen en vervolgens een afspraak te maken om alsnog bij het gehoor aanwezig te zijn. De enkele niet nader toegelichte stelling van de gemachtigde ter zitting van de rechtbank dat binnen het kantoor van een advocaat ook nog wat tijd kan zitten tussen het binnenkomen van een piketmelding en de ontvangst hiervan door de secretaresse zodat een uur is te kort om te reageren, leidt niet tot een ander oordeel omdat met het telefonisch contact opnemen met de staatssecretaris weinig tijd is gemoeid en dit ook een omstandigheid is die onder de twee uur wachttijd valt. Ook verder heeft de gemachtigde van de vreemdeling geen toelichting gegeven waarom zij geen contact heeft opgenomen met de staatssecretaris.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het betoog van de vreemdeling dat ten onrechte geen advocaat aanwezig is geweest bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet slaagt omdat de gemachtigde van de vreemdeling, nadat zij de piketmelding ontving, geen contact heeft opgenomen met de staatssecretaris om de late doorzending van de piketmelding onder zijn aandacht te brengen en om hem te melden dat met het gehoor gewacht moest worden omdat zij bij het gehoor aanwezig wilde zijn. Er is dus geen sprake van schending van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, met verbetering van gronden, bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020
395.